Перевод: со всех языков на английский

с английского на все языки

put someone to work

  • 1 werk

    1 [het werken; baan; taak; werkstuk] work ⇒ job, task
    2 [plaats] work
    3 [daad] work ⇒ deed
    4 [mechanisme] works ⇒ 〈 piano〉 action
    ♦voorbeelden:
    1   de werken van/het verzamelde werk van Goethe • Goethe's (collected) works
         het betere werk • the right thing
         zijn werk goed/slecht doen • make a good/bad job of one's work
         het grote werk • the big job
         geen half werk doen • not stop at half measures, go the whole hog
         ze houden hier niet van half werk • they don't do things by halves here
         dat is een heel werk • it's quite a job
         los werk hebben • have a casual job
         het is onbegonnen werk • it's a hopeless task
         publieke werken • public works
         uitstekend werk leveren • do/ 〈 met betrekking tot machine ook〉 produce excellent work
         het vuile werk opknappen (voor iemand) • do the dirty work (for someone)
         aangenomen werk • contract work
         een nieuwe fabriek geeft werk aan 250 mensen • a new factory provides jobs/work for 250 people
         (vast) werk hebben • have a regular job
         het is zijn werk • it's his business
         hij kan het werk niet aan • 〈 te zwaar〉 he isn't up to his work; 〈 te veel〉 he's up to the neck in work
         veel werk maken van de aankleding van zijn huis • take great pains over the furnishing of one's house
         iemand werk opdragen • give someone a task
         (op school) werk opgeven • give an assignment
         het werk staken • cease work; 〈 staken〉 strike
         werk zoeken • look for work/employment
         〈 figuurlijk〉 lang werk hebben • be long (in doing something)
         〈 figuurlijk〉 heb je altijd zo lang werk met het eten klaarmaken • do you always take so long preparing dinner/breakfast/ 〈enz.〉
         aan het werk gaan • set to work
         druk aan het werk zijn • 〈 ook〉 be up and about
         aan het werk houden • keep going
         iedereen aan het werk! • everybody to their work!
         iemand aan het werk zetten • put someone to work
         hard aan het werk gaan • set to work at full tilt
         〈 figuurlijk〉 er is werk aan de winkel • there's work to be done, there's a lot to do/to be done
         er is weinig werk in de bouw • work is slack in the building trade
         hoe gaat dat in z'n werk? • how is it done?
         werk in uitvoering • road works
         hoe is dat allemaal in zijn werk gegaan • how did it all come about
         het ging allemaal zo razendsnel in zijn werk • it was all such very quick work
         onder het werk mag er niet gerookt worden • smoking is forbidden at work/during working hours
         te werk stellen • employ, set to work
         heel behoedzaam te werk gaan • go very carefully
         impulsief te werk gaan, oneerlijk te werk gaan • act on impulse, act unfairly
         ieder ging op zijn eigen manier te werk • each took his/her own line
         te werk gesteld worden 〈 onder dwang〉 • do forced labour
         zonder werk zitten • be out of work/unemployed
    2   naar zijn werk gaan • go to work
         niet op zijn werk komen • fail to turn up for work/duty
    3   de werken der barmhartigheid • the works of mercy
    ¶   (dat is) mooi werk • nice (bit of) work
         werk van iemand maken • play up to someone
         ze wilden er geen werk van maken • they didn't want to take the matter in hand
         alles in het werk stellen • make every effort to, strain every nerve (to), leave no stone unturned
         dat is geen werk • that's unfair

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > werk

  • 2 uğraştırmak

    1. /ı, la/ to make (someone) struggle with (a job), busy (someone) with (a job), put (someone) to work doing (a job). 2. /ı/ to cause (someone) a lot of tiring effort, put (someone) to a lot of trouble.

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > uğraştırmak

  • 3 iemand aan het werk zetten

    iemand aan het werk zetten

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand aan het werk zetten

  • 4 hand

    1 [lichaamsdeel] hand
    2 [handschrift, stijl] hand ⇒ (hand)writing
    3 [figuurlijk] [kant] hand ⇒ side
    ♦voorbeelden:
    1   op handen en voeten kruipen • crawl on all fours
         zich met handen en voeten verweren • 〈 figuurlijk〉 defend oneself tooth and nail
         aan/met handen en voeten gebonden zijn • 〈 ook figuurlijk〉 be tied hand and foot
         in andere handen komen • change hands
         blote handen • bare hands
         die zaak is in goede/slechte handen • that matter is in good/bad hands
         in goede/verkeerde handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the right/wrong hands
         〈 figuurlijk〉 gouden handen hebben • be good with one's hands
         〈 figuurlijk〉 met harde hand opvoeden • bring up the hard way
         iemand de helpende hand bieden • lend someone a (helping) hand
         〈 figuurlijk〉 bevelen van hoger hand • orders from above
         〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • put the finishing touches to something
         niet met lege handen komen • not come empty-handed
         〈 figuurlijk〉 uit de losse hand • roughly, in an improvised way
         〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • do something off the cuff
         iets met vaste hand doen • do something with a sure touch
         〈 figuurlijk〉 met vaste/krachtige hand regeren • rule with a firm/iron hand
         hij is in veilige handen • he is in safe hands
         iemand (de) handen vol werk geven • give someone no end of work/trouble
         de handen vol hebben aan iemand/iets • have one's hands full with someone/something
         hij heeft de handen meer dan vol • he has enough/too much on his plate
         dat kost handen vol geld • that costs lots of money
         iets aan vreemde handen toevertrouwen • entrust something to strangers
         hij heeft de handen niet vrij • he does not have a free hand
         〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • give someone a free hand
         〈 figuurlijk〉 de vrije hand hebben/krijgen • have/acquire a free hand
         ergens zijn handen niet aan vuil willen maken • refuse to soil one's hands with something
         〈 figuurlijk〉 met zachte hand • with a light touch
         de handen van iemand aftrekken • 〈 figuurlijk〉 wash one's hands of someone
         hij mag zijn handen dichtknijpen • 〈 figuurlijk〉 he may call himself lucky
         〈 figuurlijk〉 ik draai er mijn hand niet voor om • 〈 ik heb er geen moeite mee〉 I think nothing of it; 〈 het kan me niet schelen〉 I don't care a rap (for it)
         iemand de hand drukken/geven/schudden • give someone one's hand, shake hands with someone
         dan kunnen we elkaar de hand geven • we're in the same boat
         elkaar de hand geven 〈 om kring te vormen〉 • link hands
         de hand in iets hebben • 〈 figuurlijk〉 have a hand in something
         〈 figuurlijk〉 iemand de hand boven het hoofd houden • 〈 aan zijn kant staan〉 stand by someone; 〈 iemand beschermen die iets misdaan heeft〉 protect someone
         ergens streng de hand aan houden 〈 regel, voorschrift〉 • adhere strictly to something
         de handen ineenslaan • 〈 van verbazing〉 clasp/throw up one's hands; 〈 figuurlijk〉 join hands/forces
         mijn handen jeuken • 〈 figuurlijk〉 I'm itching to give (someone) a good hiding
         〈 figuurlijk〉 de handen op elkaar krijgen • earn/get applause
         〈 figuurlijk〉 de hand op iets/iemand leggen • lay hands on someone/something
         iemands hand lezen • read someone's palm
         de hand lichten met het reglement • disregard the regulations
         de hand ophouden • 〈 figuurlijk〉 hold out one's hand for a tip; beg
         elkaar de hand reiken • hold out a hand to each other 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 reach out to each other
         handen schudden • shake hands
         〈 figuurlijk〉 de hand aan zichzelf slaan • take one's own life
         hij steekt geen/nooit een hand uit • he never does a stroke of work
         zijn handen uit de mouwen steken • 〈 figuurlijk〉 put one's shoulder to the wheel
         〈 figuurlijk〉 de hand in eigen boezem steken • acknowledge blame
         de hand over het hart strijken • 〈 figuurlijk〉 be lenient/soft-hearted
         hij kan zijn handen niet thuishouden • he can't keep his hands to himself
         zijn hand uitsteken • 〈 in het verkeer〉 indicate
         〈 figuurlijk〉 zijn handen in onschuld wassen • have clean hands
         daar wordt vaak de hand mee gelicht • that is often skimped/not taken seriously
         (mijn) hand erop! • you have/here's my hand on it!
         handen omhoog! (of ik schiet) • hands up!/ 〈 informeel〉stick 'em up! (or I'll shoot)
         handen thuis! • hands off!
         〈 figuurlijk〉 iets aan de hand hebben • 〈 met iets bezig zijn〉 have something going/on; 〈 bij iets betrokken zijn〉 be involved in something
         〈 handel〉 goederen die aan de hand blijven • goods that are left on one's hands
         〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • get someone something
         aan de hand van deze berekeningen • on the basis of these calculations
         iemand een middel aan de hand doen tegen huiduitslag • put someone on to a good remedy for a rash
         niks aan de hand! • there's nothing the matter
         aan de hand van deze ervaringen concludeer ik … • in view of these experiences I conclude …
         iets achter de hand hebben • 〈 figuurlijk〉 have something to fall back on; 〈 heimelijk〉 have something up one's sleeve
         iets achter de hand houden • 〈 figuurlijk〉 keep something in reserve
         wat geld achter de hand houden • keep some money for a rainy day
         ik heb mijn gummetje altijd vlak bij de hand • I always have my rubber near at hand
         zo iets heb ik wel meer bij de hand gehad • 〈 figuurlijk〉 I am an old hand at this
         in de handen klappen • clap one's hands
         goed/gemakkelijk in de hand liggen • 〈 stuk gereedschap〉 have a handy grip; 〈 boek〉 be nice to hold
         iemand in handen vallen • 〈 figuurlijk〉 fall into the hands of someone
         iemand iets in handen spelen • put something someone's way
         iemand iets in de hand duwen/stoppen • slip/thrust something into someone's hands; 〈 figuurlijk〉 palm/fob someone off with something
         〈 figuurlijk〉 een auto goed in de hand hebben • have a good control of a car
         〈 figuurlijk〉 iets in de hand hebben • have something under control
         〈 figuurlijk〉 iets zelf in de hand hebben • have something in one's own hands
         een bewijs in handen hebben • have evidence
         het onderzoek is in handen van N. • the investigation is being conducted by N.
         de markt in handen hebben • control/have control of the market
         de politie heeft de zaak nu in handen • the police have the case in hand
         iets in handen krijgen • get hold of something; 〈 toevallig〉 chance on something
         de macht in handen hebben • have power
         de toestand in de hand hebben • have the situation in hand
         in handen vallen van de politie/de vijand • fall into the hands of the police/enemy
         hand in hand gaan met 〈 ook figuurlijk〉 • go hand in hand with 〈 ook figuurlijk〉
         〈 figuurlijk〉 met de handen in het haar zitten • be at one's wits' end
         〈 figuurlijk〉 iets met beide handen aangrijpen • jump at something; 〈 aanbod, gelegenheid ook〉 seize (upon) something
         zich met hand en tand verzetten • 〈 figuurlijk〉 fight tooth and nail
         met de hand wassen 〈 tegenover in de machine〉 • wash by hand
         met de hand gemaakt/geschreven • hand-made/handwritten
         〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • swear to something faithfully
         〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • force/mould/bend someone to one's will, manage someone, twist someone round one's (little) finger
         〈 figuurlijk〉 hij zet alles naar zijn hand • he has it all his own way
         iets om handen hebben • have something to do
         〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • be at work on something
         〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • take someone in hand/to task
         iemand op de handen kijken • 〈 figuurlijk〉 breathe down someone's neck
         iemand op (de) handen dragen • 〈 figuurlijk〉 worship/idolize someone
         hand over hand toenemen • increase hand over fist, gain ground rapidly
         iemand iets ter hand stellen • hand something (over) to someone
         iets ter hand nemen • take something up, take something in hand, undertake something
         〈 figuurlijk〉 iets uit handen geven • part with something
         er komt niets uit zijn handen • he doesn't get anything done
         uit de hand lopen • get out of hand
         〈 figuurlijk〉 ik heb die informatie uit de eerste hand • I have this information at first hand
         iemand het werk uit (de) handen nemen • take work off someone's hands
         iets van de hand doen • sell/part with/dispose of something
         van hand tot hand gaan • be passed from hand to hand
         goed/duur van de hand gaan • sell well/at high prices 〈 van koopwaren〉
         dat ligt voor de hand • 〈 figuurlijk〉 that speaks for itself
         dat is de meest voor de hand liggende conclusie • that is the most obvious conclusion
         geen hand voor iemand/iets uitsteken • not lift a finger for someone/something
         hij heeft er geen hand naar uitgestoken • 〈 niets aan gedaan〉 he hasn't done a stroke of work on it; 〈 niets van gegeten〉 he hasn't touched it
         geen hand voor ogen kunnen zien • 〈 figuurlijk〉 not be able to see one's hand in front of one('s face)
         〈 informeel〉 het zijn twee handen op één buik • 〈 figuurlijk〉 they are hand in glove
         ik heb maar twee handen! • I have only (got) one pair of hands!
         〈 figuurlijk〉 handen te kort komen • not have enough hands
         〈 spreekwoord〉 vele handen maken licht werk • many hands make light work
    2   een brief van dezelfde hand • a letter from the same hand
         een verhaal van de hand van • a story (written) by
    3   de zieke is aan de beterende hand • the patient is on the mend/getting better
         aan mijn rechter/linker hand • on my right/left (hand/side)
         aan de winnende hand zijn • be winning
         〈 figuurlijk〉 iemand op zijn hand hebben/krijgen • have/get someone on one's side
    ¶   wat is er daar aan de hand? • what's going on there?
         〈 figuurlijk〉 alsof er niets aan de hand was • as if nothing had happened/was wrong
         er is iets aan de hand • there's something the matter/up
         iets/iemand in de hand werken • encourage something/someone; 〈 iets ook〉 make for something; 〈 iemand ook〉 play into someone's hands
         elkaar in de hand werken • 〈van dingen/situaties〉 reinforce one another
         〈 van personen〉 zwaar op de hand zijn • be heavy/ponderous
         op handen zijn • be (near) at hand/imminent/forthcoming
         van de hand in de tand leven • live from hand to mouth
         een verzoek/voorstel van de hand wijzen • refuse a request 〈 verzoek〉; turn down a proposal 〈 voorstel〉

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hand

  • 5 adam

    "1. man. 2. human being. 3. person, individual. 4. a good person. 5. employee; servant; retainer; helper. 6. agent, representative. 7. follower, supporter, man. 8. one, a person. 9. prov. husband, man. Adamım! colloq. My friend! - adama defans sports man-to-man defense. - adama savunma sports man-to-man defense. - almamak (for streets) to be very crowded with people, be teeming with people. - azmanı enormously large person. - başına apiece, each, for each person. - beğenmemek to be overcritical of people. - boyu the height of a man. -ını bulmak /ın/ to find the right person to do (a job). -a çevirmek /ı/ to put (something) in good repair, put (something) in good shape. - değilim! colloq. I´ll be damned. -a dönmek/benzemek to look presentable; to look like somebody; to look like something. -ına düşmek (for a job) to come the way of someone who is really suited to do it. - etmek /ı/ 1. to be the making of (someone); to mature, make a man/a woman of. 2. to put (something) in good repair, rejuvenate. 3. to set (a place, an organization) to rights, put (a place, an organization) on its feet; to make (a place, an organization) into something, make (a place, an organization) thrive. - evladı a person of good family and upbringing. - gibi 1. properly, suitably, in the right way. 2. worthy, genuine, real. -ına göre (adapting one´s approach) to suit the individual. - içine çıkmak/karışmak to mix with people. - istemek (for a project, for someone) to require a good man, need a person who´s really worth his salt. - kaldırmak to kidnap someone, abduct someone. - kıtlığı/yokluğu shortage of qualified and capable people. - kullanmak 1. to know how to use someone for one´s own benefit. 2. to know how to get someone to work, know how to get work out of someone, know how to work someone. - olmak 1. to grow up and become a responsible member of society. 2. (for something in disrepair) to be given a new lease on life, be put in good repair. -ı olmak /ın/ 1. to be very good at, be highly skilled in (a job). 2. to be the right person for (a job). 3. to be (someone´s) man, be one of (someone´s) men, be in the employ of; to be a retainer of. 4. to be someone whom one can rely on, be someone whom one can trust. - öldürmek to murder someone, commit murder. - sağmak to trick a man out of his money, milk people. -/insan sarrafı a good judge of people. -dan saymamak /ı/ see - yerine koymamak. - seçmek to show favor, play favorites, not to give a fair chance to everyone. - sen de! colloq. Don´t worry./Take it easy!/Never mind. - sırasına geçmek/girmek to win a place of respect and responsibility. - vurmak to commit murder. - yerine koymamak /ı/ to think (someone) to be beneath consideration, consider (someone) to be of no importance. "

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > adam

  • 6 poner

    v.
    1 to put.
    Ella puso el mantel She set the tablecloth.
    Ella puso su mejor esfuerzo She exerted her best effort.
    2 to give, to set (asignar) (tarea, examen).
    le pusieron Mario they called him Mario
    le pusieron un cinco en el examen he got five out of ten in the exam
    3 to switch or put on (conectar) (televisión, radio).
    4 to send (comunicar) (telegrama, fax).
    ¿me pones con él? can you put me through to him? (peninsular Spanish)
    5 to show (Cine, Teatro & TV).
    ¿qué ponen en la tele? what's on the telly?
    6 to set up.
    ha puesto una tienda she has opened a shop
    poner la mesa to lay the table
    7 to do up.
    han puesto su casa con mucho lujo they've done up their house in real style
    8 to put in.
    poner dinero en el negocio to put money into the business
    poner algo de mi/tu/etc. parte to do my/your/etc bit
    poner mucho empeño en (hacer) algo to put a lot of effort into (doing) something
    Ponga más sal Put in more salt.
    9 to suppose.
    pongamos que sucedió así (let's) suppose that's what happened
    pon que necesitemos cinco días suppose we need five days
    poniendo que todo salga bien assuming everything goes according to plan
    10 to say (decir). (peninsular Spanish)
    ¿qué pone ahí? what does it say?
    11 to lay (eggs) (ave).
    12 to make, to render, to turn, to get.
    13 to apply, to put on.
    Ella puso desinfectante She applied disinfectant.
    14 to lay eggs, to lay.
    La gallina puso The hen laid eggs.
    15 to say about.
    * * *
    Present Indicative
    pongo, pones, pone, ponemos, ponéis, ponen.
    Past Indicative
    Future Indicative
    Conditional
    Present Subjunctive
    Imperfect Subjunctive
    Future Subjunctive
    Imperative
    pon (tú), ponga (él/Vd.), pongamos (nos.), poned (vos.), pongan (ellos/Vds.).
    Past Participle
    puesto,-a.
    * * *
    verb
    3) set
    4) set up, establish
    5) add
    6) switch on, put on
    7) lay
    •
    - ponerse
    * * *
    Para las expresiones poner cuidado, poner en duda, poner por las nubes, poner a parir, poner como un trapo, poner verde, poner de vuelta y media, poner por testigo, ponerse por delante, ver la otra entrada.
    1. VERBO TRANSITIVO
    1) (=colocar, situar) to put

    ¿dónde pongo mis cosas? — where shall I put my things?

    • poner algo [aparte] — to put sth aside, put sth to one side

    • ponlo en su [sitio] — put it back

    2) [+ ropa, calzado] to put on
    3) (=añadir) to add

    ponle más sal — add some salt, put some more salt in it

    4) (=aplicar, administrar) to put
    5) (=disponer, preparar)

    • poner la [mesa] — to lay {o} set the table

    6) (=instalar)
    a) [+ teléfono, calefacción] to put in
    b) [+ tienda] to open; [+ casa] to furnish
    7) (=exponer)

    ponlo al sol — leave {o} put it out in the sun

    8) (=hacer funcionar) [+ radio, televisión, calefacción] to put on, turn on; [+ disco] to put on, play

    ¿pongo música? — shall I put some music on?

    9) (=ajustar) [+ despertador] to set

    • poner el reloj [en hora] — to put one's watch right

    • ponlo [más alto] — turn it up

    10) (=adoptar)

    ¿por qué pones esa voz tan tonta? — why are you speaking in that silly voice?

    • ¡no pongas esa [cara]! — don't look at me like that!

    11) (=volver) + adj, adv to make

    para no ponerle de mal humor — so as not to make him cross, so as not to put him in a bad mood

    ¡cómo te han puesto! — (=te han manchado) look what a mess you are!; (=te han pegado) they've given you a right thumping!

    12) (=servir)

    ¿qué te pongo? — what can I get you?, what would you like?

    ¿me pones más patatas? — could I have some more potatoes?

    13) (=conectar por teléfono) to put through

    ¿me pone con el Sr. García, por favor? — could you put me through to Mr García, please?

    14) (=exhibir)

    ¿qué ponen en el cine? — what's on at the cinema?

    ¿ponen alguna película esta noche? — is there a film on tonight?

    15) (=enviar) to send
    16) (=escribir) to put

    ¿qué pongo en la carta? — what shall I put in the letter?

    ¿te has acordado de poner el remite? — did you remember to put the return address on it?

    17) (=decir, estar escrito) to say

    ¿qué pone aquí? — what does it say here?

    18) (=imponer) [+ examen, trabajo] to give, set

    nos pone mucho trabajo — he gives {o} sets us a lot of work

    • me han puesto una [multa] — I've been fined, I've been given a fine

    19) (=oponer) [+ inconvenientes] to raise

    • le pone [peros] a todo — he's always finding fault with everything

    20) (=aportar, contribuir)
    [+ dinero]

    yo pongo el dinero pero ella escoge — I do the paying, but she does the choosing

    21) (=invertir) to put in
    22) (=apostar)
    23) (=llamar) to call

    ¿qué nombre {o} cómo le van a poner? — what are they going to call him?, what name are they giving him?

    24) (=criticar, alabar)

    • te puso muy [bien] ante el jefe — she was very nice about you to the boss

    • ¡[cómo] te han puesto! — (=te han criticado) they had a real go at you!; (=te han alabado) they were really nice about you!

    • tu cuñada te ha puesto muy [mal] — your sister-in-law was very nasty about you

    25) (=tildar)

    • poner a algn [de], la han puesto de idiota para arriba — they called her an idiot and worse

    26) (=suponer)

    • pongamos [que] ganas la lotería — suppose {o} supposing you win the lottery

    poniendo que... — supposing that...

    27)

    • poner a algn [a] + infin —

    28)

    • poner a Juan [bien] con Pedro — to make things up between Juan and Pedro

    • poner a Juan [mal] con Pedro — to make Juan fall out with Pedro, cause a rift between Juan and Pedro

    29) [en trabajo]

    • poner a algn [de], puso a su hija de sirvienta — she got her daughter a job as a servant

    30)
    31) [gallina] [+ huevos] to lay
    2. VERBO INTRANSITIVO
    1) [aves] to lay (eggs)
    2) (=apostar)
    3.
    See:
    * * *
    1.
    verbo transitivo
    1)
    a) ( colocar) to put

    lo pusieron en el curso avanzado — he was put o placed in the advanced class

    b) <anuncio/aviso> to place, put
    2) ( agregar) to put

    ¿cuándo se le pone el agua? — when do you put the water in?, when do you add the water?

    ¿le pones azúcar al café? — do you take sugar in your coffee?

    3) <ropa/calzado> (+ me/te/le etc)

    ¿me pones los zapatos? — can you put my shoes on (for me)?

    4) <inyección/supositorio> to give
    5)

    poner la mesa — to lay o set the table

    6)
    a) (instalar, montar) <oficina/restaurante> to open
    b) <cocina/teléfono/calefacción> to install
    c) cerradura/armario to fit
    7) ave < huevo> to lay
    8) (Esp) (servir, dar)

    ¿qué le pongo? — what can I get you?

    póngame un café, por favor — I'll have a coffee, please

    ¿cuántos le pongo? — how many would you like?

    9)
    b) ( proporcionar) autobús/tren to lay on
    10) < atención> to pay; <cuidado/interés> to take
    11)
    a) ( imponer) < deberes> to give, set; <examen/problema> to set
    b) ( oponer)

    no puso inconveniente — he didn't have o raise any objections

    a todo le pone peros or pegas — she finds fault with everything

    c) ( adjudicar) < nota> to give

    ¿qué nota te puso? — what mark did he give you?

    12) ( dar) <nombre/apodo> to give; < ejemplo> to give

    ¿qué título le pusiste? — what title did you give it?

    le pusieron el apodo de `el cojo' — they nicknamed him `el cojo'

    13) ( enviar) < telegrama> to send
    14) ( escribir) to put
    15) (esp Esp) ( expresar por escrito) to say
    16) (Esp) (exhibir, dar) <obra/película>

    ¿ponen algo interesante en la tele? — is there anything interesting on TV?

    ¿qué ponen en el Royal? — what's on o what's showing at the Royal?

    17) (RPl) ( tardar) to take
    18) (en estado, situación) (+ compl)
    19) ( adoptar) cara/voz
    20)

    poner a alguien a + inf: puso a las hijas a trabajar he sent his daughters out to work; lo puse a hacer los deberes — I made him do his homework

    b)

    poner a alguien de algo: la pusieron de jefa de sección they made her head of department; lo pusieron de ángel he was given the part of an angel; siempre te pone de ejemplo — he always holds you up as an example

    21) ( suponer)

    pon que perdemos ese tren... — say we miss that train o if we (were to) miss that train...

    pongamos (por caso) que están equivocados — suppose o let's just say they're wrong

    ponerle — (esp AmL)

    ¿cuánto se tarda? - ponle dos horas — how long does it take? - about two hours o reckon on two hours

    22)
    a) (conectar, encender) <televisión/calefacción> to turn on, switch on, put on; <programa/canal> to put on; < disco> to put on

    puso el motor en marcha — she switched on o started the engine

    b) (ajustar, graduar)
    23) (Esp) ( al teléfono)

    poner a alguien con algo/alguien — to put somebody through to something/somebody

    ¿me pone con la extensión 24? — could you put me through to extension 24, please?

    2.
    vi gallina to lay
    3.
    1) ponerse v pron
    2)
    a) (refl) ( colocarse)

    pongámonos a la sombra — let's sit (o lie etc) in the shade

    ponerse de rodillas — to kneel (down), get down on one's knees

    ponte ahí, junto al árbol — stand over there, by the tree

    se me/le puso que... — (AmS fam) I/he had a feeling that... (colloq)

    se le pone cada cosa... — he gets the strangest ideas into his head

    b) (Esp) ( llegar)
    3) sol to set
    4) (refl) <calzado/maquillaje/alhaja> to put on

    me puse el collar de perlas — I wore o put on my pearl necklace

    5) (en estado, situación) (+ compl)

    cómo te has puesto de barro! — look at you, you're covered in mud!

    6)
    a) ( empezar)

    ponerse a + inf — to start -ing, to start + inf

    se puso a llover — it started raining o started to rain

    b) (CS arg) ( contribuir dinero)

    cuando llega la cuenta hay que ponerse — when the bill comes, everyone has to cough up (colloq)

    yo me pongo con cien — I'll put in o chip in a hundred

    7) (Esp) ( al teléfono)

    ¿Pepe? sí, ahora se pone — Pepe? OK, I'll just get him for you

    * * *
    = affix, fit, put, set, lay, set up, lay out on, lay down, deposit, play, lay out, plant, bung + Nombe + in, get on.
    Ex. Some libraries use small stickers affixed to the spines which have cartoons or ideograms indicating a special genre.
    Ex. One such method requires that each book has a magnetic strip inserted into the spine and a special exit door is fitted across which an electric signal is beamed.
    Ex. If you encounter an unlabeled document during charge-out, peel off one of the preprinted labels and put it in the document.
    Ex. If no fines are to be charged for a particular combination of borrower and material type, set the maximum fine to zero.
    Ex. By such mutual assistance, the wits and endeavours of the world may no longer be as so many scattered coals, or firebrands, which, for want of union are soon quenched, whereas, being but laid together, they would have yielded a comfortable light and heat.
    Ex. A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.
    Ex. A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.
    Ex. A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.
    Ex. The run-off paper must be thick and absorbent to cope with the thick layer of ink deposited on it by the duplicator.
    Ex. In another style of lesson, the book is approached through film clips, dramatizations on TV, or played on records or tapes made commercially.
    Ex. There should be plenty of space to lay out all the books attractively and for people to move about without feeling too crowded.
    Ex. The article is entitled 'To everything there is a season...a time to plant and a time to pluck up that which is planted: a life-cycle analysis of education for librarianship'.
    Ex. Instead of bunging it in the washing machine, clean it carefully by hand using lukewarm water.
    Ex. The full-length, two-direction zipper makes it easy to get on and off, and the bottom is easy to unzip for diaper changes.
    ----
    * con la mirada puesta en = in + Posesivo + sights.
    * cosas + ponerse feas = things + get rough.
    * costes + ponerse por las nubes = costs + spiral.
    * de quita y pon = burn-'em-down-build-'em-up, removable.
    * encargado de poner en práctica = implementor [implementer].
    * no poner en duda = be unquestioned.
    * poner a Alguien al cargo de = put + Nombre + in charge of.
    * poner a Alguien al frente de = put + Nombre + in charge of.
    * poner a Alguien al mando de = put + Nombre + in charge of.
    * poner a Alguien al tanto de = fill + Alguien + in on.
    * poner a Alguien contra las cuerdas = put + Nombre + on the spot.
    * poner a Alguien en contacto con = put + Nombre + in touch with.
    * poner a Alguien en el compromiso de = leave + Nombre + with the choice of.
    * poner a Alguien en guardia = put + Nombre + on + Posesivo + guard.
    * poner a Alguien en su sitio = cut + Nombre + down to size, knock + Nombre + off + Posesivo + pedestal, cut + Nombre + down to size.
    * poner a Alguien en un aprieto = put + Nombre + on the spot.
    * poner a Alguien en un apuro = put + Alguien + on the spot, put + Nombre + on the spot.
    * poner a Alguien en un compromiso = put + Alguien + on the spot.
    * poner a Alguien en un pedestal = put + Nombre + on a pedestal.
    * poner a cargo de = put in + charge of.
    * poner a disposición = keep within + reach.
    * poner a disposición de = make + available to, put at + the disposal of, place + at the disposal of, bring within + reach.
    * poner a la altura de las circunstancias = bring + Nombre + up to par.
    * poner a la defensiva = put on + the defensive.
    * poner al alcance = bring within + reach.
    * poner al día = bring + Nombre + up to date, bring + Nombre + up to scratch.
    * poner al día (de) = bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.
    * poner Algo a disposición = put + Nombre + within reach.
    * poner Algo al alcance = put + Nombre + within reach.
    * poner Algo al descubierto = bring + Nombre + to the surface.
    * poner Algo a mano = put + Nombre + within reach.
    * poner Algo a prueba = push + Nombre + to + Posesivo + limits.
    * poner Algo en = stick + Nombre + on.
    * poner Algo en Internet = put (out) + Nombre + on the web.
    * poner Algo patas arriba = turn + Nombre + inside-out.
    * poner Algo por delante de = put + Nombre + ahead of.
    * poner Alguien al descubierto = blow + Posesivo + cover.
    * poner + Alguien + frenético = make + Alguien + furious.
    * poner al mismo nivel que = bring + Nombre + to a par with.
    * poner al revés = upend.
    * poner al tanto (de) = bring into + the swim of, bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.
    * poner al tanto sobre = give + Nombre + the lowdown on.
    * poner a mal tiempo buena cara = keep + Posesivo + chin up.
    * poner a + Nombre + a la cabeza de = put + Nombre + ahead in.
    * poner a + Número = set to + Número.
    * poner aparte = set + apart.
    * poner a + Posesivo + disposición = put at + Posesivo + fingertips.
    * poner a prueba = stretch, tax, try, strain, overtax, pilot, put to + the test, test, plumb + the depths of, trial, overstretch, push + the envelope, put + Nombre + to the test, try + Nombre + on, push + Nombre + to the edge.
    * poner a prueba la paciencia de Alguien = test + Posesivo + patience, try + Nombre + patience.
    * poner a prueba la paciencia de un santo = try + the patience of a saint.
    * poner a prueba la paciencia de un santo = test + the patience of a saint.
    * poner a prueba una idea = test + idea, pilot + idea.
    * poner a punto = overhaul, hone, fine tune [fine-tune], tune-up.
    * poner atención = lend + an ear, listen (to).
    * poner a un lado = lay + Nombre + aside, set + aside.
    * poner bonito = get + the rough edge of + Posesivo + tongue.
    * poner carnada = bait.
    * poner cebo = bait.
    * poner como ejemplo = instance, cite + as an example, showcase.
    * poner con chinchetas = thumbtack.
    * poner delante de = lay before.
    * poner de manifiesto = bring into + relief, highlight, show, state, throw into + relief, throw up, evince, illustrate, underscore, underline, emphasise [emphasize, -USA], bring to + light, make + it + clear, lay + bare, provide + insight into, reveal, flag + Nombre + up.
    * poner de manifiesto las mejores cualidades de = bring out + the best in.
    * poner demasiado énfasis en Algo = overemphasise [over-emphasise] [overemphasize, -USA].
    * poner de patitas en la calle = give + Nombre + the boot, sack, boot (out), give + Nombre + the sack, turf out.
    * poner de pie = stand + upright.
    * poner de pie apoyado sobre un costado = stand on + Posesivo + side.
    * poner de + Posesivo + parte = do + Posesivo + part, do + Posesivo + share, do + Posesivo + bit.
    * poner de relieve = bring into + relief, throw into + relief, underscore, highlight, show, state, throw up, evince, illustrate, underline, emphasise [emphasize, -USA], flag + Nombre + up, reveal.
    * poner de relieve la importancia = underscore + importance.
    * poner doble acristalamiento = double glaze.
    * poner el candado = padlock.
    * poner el centro de atención = put + focus.
    * poner el colofón final = bookend.
    * poner el culo = take + Nombre + lying down.
    * poner el dedo en la llaga = hit + a (raw) nerve, touch on + raw nerve, hit + the nail on the head, strike + home, strike + a nerve, touch on + a sore spot, touch + a (raw) nerve.
    * poner el despertador = set + the alarm clock.
    * poner el énfasis = put + focus.
    * poner el grito en el cielo = be (all) up in arms, kick up + a stink, kick up + a fuss, blow + Posesivo + top, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack, scream + blue murder, froth at + the mouth, shout + blue murder.
    * poner el matasellos a una carta = postmark.
    * poner el precio = price.
    * poner el sello = stamp.
    * poner el sello a = place + a stamp on.
    * poner el sello de = rubber stamp.
    * poner empeño = strive.
    * poner en adobo = marinade.
    * poner en alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.
    * poner en alquiler = rent out.
    * poner en apuros = cast + a shadow over, put + Nombre + in difficulties.
    * poner encima = top with.
    * poner en circulación = circulate.
    * poner en claro = clear up.
    * poner en cola = queue.
    * poner en cola de espera = place + in queue.
    * poner en contacto = bring into + relationship, contact, provide + an interface, bring into + contact.
    * poner en contenedor = containerise [containerize, -USA].
    * poner en cuarentena = quarantine.
    * poner en cuestión = call into + question, render + questionable.
    * poner en cuestión la validez de = bring into + question the validity of, question + the validity of.
    * poner en dificultades = put + Nombre + in difficulties.
    * poner en duda = challenge, be flawed, question, render + suspect, unsettle, cast + doubt on, regard + with suspicion, put in + doubt, call into + question, shed + doubt, throw into + doubt, throw + doubt on.
    * poner en duda la validez de = bring into + question the validity of.
    * poner en duda unos principios = shake + foundations.
    * poner en el haber de = credit.
    * poner en entredicho = challenge, cast + doubt on, subvert, compromise, cast + aspersions on, challenge + Posesivo + assumptions, doubt, question, call into + question, impugn.
    * poner en entredicho una postura = compromise + position.
    * poner en escena = stage.
    * poner en estado de alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.
    * poner en evidencia = make + it + clear, underline, bring to + light, put + Nombre + to shame, call + Posesivo + bluff, bring to + the fore.
    * poner énfasis = put + emphasis.
    * poner énfasis en = lay + stress on, place + emphasis on, lay + emphasis on.
    * poner en forma = buff up.
    * poner en funcionamiento = activate, set in + action, set up, trip, put into + working order, put in + place, put in + place, put into + place, set in + motion.
    * poner en funcionamiento un programa = implement + program(me).
    * poner en garantía = pawn.
    * poner en hielo = ice.
    * poner en juego = tap.
    * poner en la calle = evict.
    * poner en la pared = pin up.
    * poner en la red + Documento Impreso = webify + Documento Impreso.
    * poner en libertad = release from + jail.
    * poner en libertad bajo fianza = release on + bail.
    * poner en libertad condicional = release on + bail.
    * poner en libertad condicional, poner en libertad bajo fianza = release on + bail.
    * poner en lista de espera = put + on a waiting list.
    * poner en marcha = implement, set up, trip, set out on, crank up.
    * poner en marcha un proyecto = mobilise + effort.
    * poner en órbita = place into + orbit.
    * poner en orden = tidy up, put in + order, clear up.
    * poner en peligro = jeopardise [jeopardize, -USA], put into + jeopardy, imperil, put at + risk, compromise, endanger, pose + risk.
    * poner en peligro la seguridad = breach + security.
    * poner en peligro la vida = risk + Posesivo + life, risk + life and limb.
    * poner en práctica = exercise, implement, put into + practice, put to + work, put into + effect, put into + practical effect, put in + place, put into + place, translate into + practical action, bring to + bear, deploy.
    * poner en práctica una idea = put + Posesivo + idea + into practice.
    * poner en práctica una normativa = carry out + policy.
    * poner en práctica un arte = practise + art.
    * poner en préstamo = circulate.
    * poner en primer plano = foreground.
    * poner en relación = bring into + relationship.
    * poner en remojo = steep.
    * poner en ridículo = poke + fun at.
    * poner en riesgo = put at + risk.
    * poner en su sitio = put in + place.
    * poner en tela de juicio = throw + doubt on, contest.
    * poner en tensión = put + Nombre + under pressure.
    * poner entre comillas = enclose + in quotation marks.
    * poner entre corchetes = bracket.
    * poner entre la espada y la pared = press to + the point.
    * poner entre paréntesis = bracket.
    * poner entre rejas = put + Nombre + behind bars.
    * poner en uso = bring into + use, take in + use.
    * poner en venta = put on + sale.
    * poner esfuerzo = give + effort.
    * poner fin = curb, bring to + a close, draw to + a close.
    * poner fin a = put + paid to, put + an end to, put + a stop to, call + a halt on, bring + an end to, bring to + an end, sound + the death knell for, kill off.
    * poner fin a un embarazo = terminate + pregnancy.
    * poner freno = curb.
    * poner freno a = place + a curb on, clamp down on.
    * poner fuera de combate = lay + Nombre + low.
    * poner guiones = hyphenate.
    * poner huevos = lay + eggs, oviposit.
    * poner impuestos = impose + VAT.
    * poner la brida = bridle.
    * poner la casa al revés = turn + everything upside down.
    * poner la casa patas arriba = turn + the house upside down.
    * poner la dirección en un sobre = address + envelope.
    * poner ladrillos = laying of bricks, lay + bricks.
    * poner la fecha = date-stamp.
    * poner la mesa = lay + the table.
    * poner la otra mejilla = turn + the other cheek.
    * poner la responsabilidad en = put + the burden on.
    * poner las antenas = prick (up) + Posesivo + ears, Posesivo + antennas + go up.
    * poner las bases = lay + foundation, lay + the basis for.
    * poner las cartas boca arriba = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.
    * poner las cartas sobre la mesa = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.
    * poner las cosas en marcha = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.
    * poner las cosas en movimiento = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.
    * poner las cosas en su lugar = set + the record straight.
    * poner las esposas = handcuff.
    * poner la vida en peligro = put + Posesivo + life at risk.
    * ponerle el cascabel al gato = stick + Posesivo + neck out (for), stick out + Posesivo + neck.
    * ponerle la guinda = put + icing on the cake.
    * ponerle la mano encima a = lay + a finger on.
    * ponerle los cuernos a = cuckold.
    * ponerlo de otra manera = put it + in a different way.
    * poner lo pelos de punta = frighten + the living daylights out of.
    * poner los ojos en blanco = roll + Posesivo + eyes.
    * poner los pelos de punta = bristle, scare + the living daylights out of, frighten + Nombre + to death, make + Posesivo + hair stand on end, scare + the hell out of.
    * poner los pies en alto = put + Posesivo + feet up.
    * poner los pies en + Posesivo + casa = darken + Posesivo + door.
    * poner los pies sobre la tierra = come down + to earth.
    * poner más fuerte = crank up.
    * poner mucho ahínco = try + Posesivo + heart out.
    * poner mucho ahínco en = put + Posesivo + heart into.
    * poner mucho empeño = try + Posesivo + heart out.
    * poner mucho empeño en = put + Posesivo + heart into.
    * poner mucho empeño en + Verbo = be at pains to + Infinitivo.
    * poner mucho empeño por = take + (great) pains to.
    * poner mucho esmero por = take + (great) pains to.
    * poner negro = drive + Alguien + (a)round the bend.
    * poner nervioso = rattle.
    * poner nervioso a Alguien = give + Nombre + the screaming abdabs.
    * poner + Nombre + a dieta = put + Nombre + on a diet.
    * poner + Nombre + a + Nombre = place + Nombre + against + Nombre.
    * poner objeciones = object.
    * poner objeciones a = object to.
    * poner obstáculos = cramp.
    * poner orden = bring + order, tidying (up), create + order, clear out, clear up.
    * poner orden en el caos = create + order out of chaos, create + order out of chaos.
    * poner papel en la impresora = load + printer.
    * poner parches = patch up, patch.
    * poner patas arriba = upend.
    * poner pegas = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.
    * poner peros = baulk [balk, -USA], cavil (about/at), quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.
    * poner por las nubes = praise + highly, wax + lyrical, wax + rapturous, praise + Nombre + to the skies, sing + Posesivo + praises.
    * poner por los suelos = slate, slag + Nombre + off, mouth off, say + nasty things about, call + Nombre + all the names under the sun, trash, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, rubbish.
    * poner + Posesivo + granito de arena = do + Posesivo + share, do + Posesivo + part, do + Posesivo + bit.
    * poner precio a la cabeza de = declare + open season on.
    * poner precio a la cabeza de Alguien = put + a price on + Posesivo + head.
    * poner punto final a = put + an end to, bring + an end to, bring to + an end, close + the book on.
    * poner punto y final a = put + a stop to, sound + the death knell for.
    * poner reparos = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.
    * poner sal = salt.
    * ponerse = don, pull on, wax.
    * ponerse a = set about + Gerundio, get (a)round to, settle down to, get down to + Nombre.
    * ponerse a cero = roll over to + zero.
    * ponerse a cubierto = run for + cover.
    * ponerse a dieta = go on + a diet.
    * ponerse a hacer = set out to + do.
    * ponerse a hacer Algo en serio = buckle down to.
    * ponerse al corriente = come up to + speed.
    * ponerse al corriente de = catch up with, catch up on.
    * ponerse al día = catching up, come up to + speed, get + up to speed.
    * ponerse al día de = get up to + speed on.
    * ponerse al día de un atraso = clear + backlog.
    * ponerse al día en = catch up with, catch up on.
    * ponerse Algo = slip + Nombre + on.
    * ponerse al rojo vivo = reach + boiling point, fire up.
    * ponerse al tanto = get + up to speed, wise up.
    * ponerse al tanto de = get up to + speed on.
    * ponerse a malas con = run + afoul of, fall + afoul of.
    * ponerse amarillo de envidia = turn + green with envy.
    * ponerse a temblar con sólo pensar en = shudder at + the thought of.
    * ponerse a trabajar en serio = get on with + Posesivo + work, buckle down to, pull up + Posesivo + socks, pull + (a/Posesivo) finger out.
    * ponerse a trabajar por cuenta propia = strike out on + Posesivo + own.
    * ponerse a tratar + Algo = get down to + Nombre.
    * ponerse blanco = turn + white, whiten.
    * ponerse borroso = blur.
    * ponerse ciego = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).
    * ponerse + Color = go + Color.
    * ponerse colorado = get + red in the face, go + bright red.
    * ponerse colorado como un tomate = go + bright red.
    * ponerse como loco = go + crazy, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.
    * ponerse como una fiera = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse como unas castañuelas = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.
    * ponerse como un energúmeno = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + top, blow + a fuse, wax + indignant, throw + a wobbly, throw + a wobbler, tear + Posesivo + hair out, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse contentísimo = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.
    * ponerse de acuerdo sobre = agree (on/upon).
    * ponerse del lado de = side with.
    * ponerse del lado de Alguien = side in + Posesivo + favour.
    * ponerse de lleno a = buckle down to.
    * ponerse de mil colores = go + bright red.
    * ponerse de moda = come into + vogue, come into + fashion.
    * ponerse de parte de = side with.
    * ponerse de parte de Alguien = side in + Posesivo + favour.
    * ponerse de pie = rise, stand up, get to + Posesivo + feet, rise to + Posesivo + feet.
    * ponerse de punta = stand out.
    * ponerse, el = donning, the.
    * ponerse el cinturón = buckle up.
    * ponerse en cola = queue up, line up.
    * ponerse en contacto = make + contact.
    * ponerse en contacto con = be in touch (with), interact (with), get in + touch with.
    * ponerse en contra de = turn against.
    * ponerse en cuclillas = squat (down), crouch (down).
    * ponerse en el lugar de = place + Reflexivo + in the position of, put + Reflexivo + in the position of.
    * ponerse en el lugar de Alguien = put + Reflexivo + in + Nombre/Posesivo + shoes, wear + Posesivo + shoes, walk in + Posesivo + shoes.
    * ponerse enfermo = get + sick.
    * ponerse en fila = line up.
    * ponerse en forma = get + fit.
    * ponerse en forma para la lucir el cuerpo en la playa = get + beach-fit.
    * ponerse en lugar de Alguien = stand in + Posesivo + shoes.
    * ponerse en marcha = set off, get off + the ground, swing into + action.
    * ponerse en medio = get in + the way (of).
    * ponerse en pie de guerra = dig up + the tomahawk, dig up + the hatchet, dig up + the war axe.
    * ponerse en práctica = go into + effect.
    * ponerse en ridículo = make + a spectacle of + Reflexivo.
    * ponerse en tensión = tense up.
    * ponerse firme = stand to + attention.
    * ponerse frenético = go + berserk, go + postal, go + crazy, work up + a lather, tear + Posesivo + hair out, be furious.
    * ponerse fresco con = act + fresh with.
    * ponerse furioso = infuriate, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.
    * ponerse gallito = bluster.
    * ponerse hecho una fiera = go + ballistic, go + berserk, blow + Posesivo + top, go + postal, go + crazy, blow + a fuse, lose + Posesivo + temper, throw + a wobbly, throw + a wobbler, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse hecho una furia = go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.
    * ponerse hecho un basilisco = go + ballistic, go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.
    * ponerse hecho un energúmeno = go + ballistic, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse histérico = go + berserk, go + postal, work up + a lather, throw + a wobbly, throw + a wobbler.
    * ponerse la ropa rápidamente = slip into + Posesivo + clothes.
    * ponerse las medallas = take + the credit (for).
    * ponerse las orejeras = put on + blinkers.
    * ponerse las pilas = buckle down to, pull up + Posesivo + socks, put + Posesivo + skates on, get + Posesivo + skates on, pull + (a/Posesivo) finger out.
    * ponerse las pilas, ponerse de lleno a, ponerse a trabajar en serio = buckle down to.
    * ponerse loco = go + berserk, go + postal, work up + a lather.
    * ponerse manos a la obra = get down to + business, swing into + action.
    * ponerse marrón = turn + brown.
    * ponerse morado = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).
    * ponerse nervioso = get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, be in a tizz(y), get in(to) a tizz(y), have + butterflies in + Posesivo + stomach.
    * ponerse por las nubes = go + ballistic.
    * ponerse rígido = stiffen.
    * ponerse rojo = get + red in the face, go + bright red.
    * ponerse rojo como un tomate = go + bright red.
    * ponerse seriamente a = settle to.
    * ponerse tenso = tense up, stress + Nombre + out.
    * ponerse tibio = pig out (on).
    * ponerse una tarea = set + Reflexivo + task.
    * poner sobre aviso = alert to.
    * poner término a = put + paid to.
    * poner toda la carne en el asador = go for + broke, shoot (for) + the moon, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.
    * poner todo de + Posesivo + parte = give + Posesivo + best, do + Posesivo + best, give + Posesivo + utmost.
    * poner todo patas arriba = turn + everything upside down.
    * poner todos los huevos en una canasta = put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.
    * poner trabas = cramp.
    * poner una bomba = plant + bomb.
    * poner una demanda = face + legal action.
    * poner una denuncia = file + police report.
    * poner una marca de comprobación = check-mark.
    * poner una nota en un sitio público = post.
    * poner una reclamación = appeal.
    * poner una señal = put up + a sign, put up + a notice.
    * poner una señal de aviso = post + a warning, post + a warning sign.
    * poner una tienda = pitch + tent.
    * poner un círculo alrededor = circle.
    * poner un ejemplo = take + an example, draw + example.
    * poner un letrero = put up + a sign, post + a notice, put up + a notice.
    * poner un pie = set + foot (inside/in/on).
    * poner un poquito de picante = pep up.
    * poner un precio a Algo muy alto = overprice.
    * poner verde = mouth off, get + the rough edge of + Posesivo + tongue, trash, call + Nombre + all the names under the sun, say + nasty things about, slag + Nombre + off, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, slate, rubbish.
    * poner vertical = stand + upright, upend.
    * poner y quitar = get on and off.
    * pongamos el caso de que = for the sake of + argument.
    * pongamos, por ejemplo,... = let us say, take, for example,..., take, for instance,....
    * por poner un ejemplo + Adjetivo = to take a + Adjetivo + example.
    * por poner un ejemplo sobre + Nombre = to take + Nombre.
    * precio + ponerse por las nubes = price + go through the roof, price + spiral out of control, price + soar through the roof.
    * precios + ponerse por las nubes = prices + spiral.
    * que pone la vida en peligro = life threatening.
    * que pone obstáculos = obstructive.
    * quita o pon = give or take.
    * sin poner en duda la veracidad de Algo temporalmente = suspension of disbelief.
    * sin poner en escena = unproduced.
    * sin ponerlo en duda = uncritically.
    * sin ponerse en duda = unquestioned.
    * sólo con la ropa interior puesta = in + Posesivo + underclothes.
    * sol + ponerse (por) = sun + set (on).
    * volver a ponerse al día = be back on track, be on track.
    * ya lo quitas, ya lo pones = burn-'em-down-build-'em-up.
    * * *
    1.
    verbo transitivo
    1)
    a) ( colocar) to put

    lo pusieron en el curso avanzado — he was put o placed in the advanced class

    b) <anuncio/aviso> to place, put
    2) ( agregar) to put

    ¿cuándo se le pone el agua? — when do you put the water in?, when do you add the water?

    ¿le pones azúcar al café? — do you take sugar in your coffee?

    3) <ropa/calzado> (+ me/te/le etc)

    ¿me pones los zapatos? — can you put my shoes on (for me)?

    4) <inyección/supositorio> to give
    5)

    poner la mesa — to lay o set the table

    6)
    a) (instalar, montar) <oficina/restaurante> to open
    b) <cocina/teléfono/calefacción> to install
    c) cerradura/armario to fit
    7) ave < huevo> to lay
    8) (Esp) (servir, dar)

    ¿qué le pongo? — what can I get you?

    póngame un café, por favor — I'll have a coffee, please

    ¿cuántos le pongo? — how many would you like?

    9)
    b) ( proporcionar) autobús/tren to lay on
    10) < atención> to pay; <cuidado/interés> to take
    11)
    a) ( imponer) < deberes> to give, set; <examen/problema> to set
    b) ( oponer)

    no puso inconveniente — he didn't have o raise any objections

    a todo le pone peros or pegas — she finds fault with everything

    c) ( adjudicar) < nota> to give

    ¿qué nota te puso? — what mark did he give you?

    12) ( dar) <nombre/apodo> to give; < ejemplo> to give

    ¿qué título le pusiste? — what title did you give it?

    le pusieron el apodo de `el cojo' — they nicknamed him `el cojo'

    13) ( enviar) < telegrama> to send
    14) ( escribir) to put
    15) (esp Esp) ( expresar por escrito) to say
    16) (Esp) (exhibir, dar) <obra/película>

    ¿ponen algo interesante en la tele? — is there anything interesting on TV?

    ¿qué ponen en el Royal? — what's on o what's showing at the Royal?

    17) (RPl) ( tardar) to take
    18) (en estado, situación) (+ compl)
    19) ( adoptar) cara/voz
    20)

    poner a alguien a + inf: puso a las hijas a trabajar he sent his daughters out to work; lo puse a hacer los deberes — I made him do his homework

    b)

    poner a alguien de algo: la pusieron de jefa de sección they made her head of department; lo pusieron de ángel he was given the part of an angel; siempre te pone de ejemplo — he always holds you up as an example

    21) ( suponer)

    pon que perdemos ese tren... — say we miss that train o if we (were to) miss that train...

    pongamos (por caso) que están equivocados — suppose o let's just say they're wrong

    ponerle — (esp AmL)

    ¿cuánto se tarda? - ponle dos horas — how long does it take? - about two hours o reckon on two hours

    22)
    a) (conectar, encender) <televisión/calefacción> to turn on, switch on, put on; <programa/canal> to put on; < disco> to put on

    puso el motor en marcha — she switched on o started the engine

    b) (ajustar, graduar)
    23) (Esp) ( al teléfono)

    poner a alguien con algo/alguien — to put somebody through to something/somebody

    ¿me pone con la extensión 24? — could you put me through to extension 24, please?

    2.
    vi gallina to lay
    3.
    1) ponerse v pron
    2)
    a) (refl) ( colocarse)

    pongámonos a la sombra — let's sit (o lie etc) in the shade

    ponerse de rodillas — to kneel (down), get down on one's knees

    ponte ahí, junto al árbol — stand over there, by the tree

    se me/le puso que... — (AmS fam) I/he had a feeling that... (colloq)

    se le pone cada cosa... — he gets the strangest ideas into his head

    b) (Esp) ( llegar)
    3) sol to set
    4) (refl) <calzado/maquillaje/alhaja> to put on

    me puse el collar de perlas — I wore o put on my pearl necklace

    5) (en estado, situación) (+ compl)

    cómo te has puesto de barro! — look at you, you're covered in mud!

    6)
    a) ( empezar)

    ponerse a + inf — to start -ing, to start + inf

    se puso a llover — it started raining o started to rain

    b) (CS arg) ( contribuir dinero)

    cuando llega la cuenta hay que ponerse — when the bill comes, everyone has to cough up (colloq)

    yo me pongo con cien — I'll put in o chip in a hundred

    7) (Esp) ( al teléfono)

    ¿Pepe? sí, ahora se pone — Pepe? OK, I'll just get him for you

    * * *
    = affix, fit, put, set, lay, set up, lay out on, lay down, deposit, play, lay out, plant, bung + Nombe + in, get on.

    Ex: Some libraries use small stickers affixed to the spines which have cartoons or ideograms indicating a special genre.

    Ex: One such method requires that each book has a magnetic strip inserted into the spine and a special exit door is fitted across which an electric signal is beamed.
    Ex: If you encounter an unlabeled document during charge-out, peel off one of the preprinted labels and put it in the document.
    Ex: If no fines are to be charged for a particular combination of borrower and material type, set the maximum fine to zero.
    Ex: By such mutual assistance, the wits and endeavours of the world may no longer be as so many scattered coals, or firebrands, which, for want of union are soon quenched, whereas, being but laid together, they would have yielded a comfortable light and heat.
    Ex: A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.
    Ex: A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.
    Ex: A table is set up in a classroom, books are laid out on it by pupil 'shop assistants' supervised by a rota of teachers, and regular opening hours are laid down and adhered to.
    Ex: The run-off paper must be thick and absorbent to cope with the thick layer of ink deposited on it by the duplicator.
    Ex: In another style of lesson, the book is approached through film clips, dramatizations on TV, or played on records or tapes made commercially.
    Ex: There should be plenty of space to lay out all the books attractively and for people to move about without feeling too crowded.
    Ex: The article is entitled 'To everything there is a season...a time to plant and a time to pluck up that which is planted: a life-cycle analysis of education for librarianship'.
    Ex: Instead of bunging it in the washing machine, clean it carefully by hand using lukewarm water.
    Ex: The full-length, two-direction zipper makes it easy to get on and off, and the bottom is easy to unzip for diaper changes.
    * con la mirada puesta en = in + Posesivo + sights.
    * cosas + ponerse feas = things + get rough.
    * costes + ponerse por las nubes = costs + spiral.
    * de quita y pon = burn-'em-down-build-'em-up, removable.
    * encargado de poner en práctica = implementor [implementer].
    * no poner en duda = be unquestioned.
    * poner a Alguien al cargo de = put + Nombre + in charge of.
    * poner a Alguien al frente de = put + Nombre + in charge of.
    * poner a Alguien al mando de = put + Nombre + in charge of.
    * poner a Alguien al tanto de = fill + Alguien + in on.
    * poner a Alguien contra las cuerdas = put + Nombre + on the spot.
    * poner a Alguien en contacto con = put + Nombre + in touch with.
    * poner a Alguien en el compromiso de = leave + Nombre + with the choice of.
    * poner a Alguien en guardia = put + Nombre + on + Posesivo + guard.
    * poner a Alguien en su sitio = cut + Nombre + down to size, knock + Nombre + off + Posesivo + pedestal, cut + Nombre + down to size.
    * poner a Alguien en un aprieto = put + Nombre + on the spot.
    * poner a Alguien en un apuro = put + Alguien + on the spot, put + Nombre + on the spot.
    * poner a Alguien en un compromiso = put + Alguien + on the spot.
    * poner a Alguien en un pedestal = put + Nombre + on a pedestal.
    * poner a cargo de = put in + charge of.
    * poner a disposición = keep within + reach.
    * poner a disposición de = make + available to, put at + the disposal of, place + at the disposal of, bring within + reach.
    * poner a la altura de las circunstancias = bring + Nombre + up to par.
    * poner a la defensiva = put on + the defensive.
    * poner al alcance = bring within + reach.
    * poner al día = bring + Nombre + up to date, bring + Nombre + up to scratch.
    * poner al día (de) = bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.
    * poner Algo a disposición = put + Nombre + within reach.
    * poner Algo al alcance = put + Nombre + within reach.
    * poner Algo al descubierto = bring + Nombre + to the surface.
    * poner Algo a mano = put + Nombre + within reach.
    * poner Algo a prueba = push + Nombre + to + Posesivo + limits.
    * poner Algo en = stick + Nombre + on.
    * poner Algo en Internet = put (out) + Nombre + on the web.
    * poner Algo patas arriba = turn + Nombre + inside-out.
    * poner Algo por delante de = put + Nombre + ahead of.
    * poner Alguien al descubierto = blow + Posesivo + cover.
    * poner + Alguien + frenético = make + Alguien + furious.
    * poner al mismo nivel que = bring + Nombre + to a par with.
    * poner al revés = upend.
    * poner al tanto (de) = bring into + the swim of, bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.
    * poner al tanto sobre = give + Nombre + the lowdown on.
    * poner a mal tiempo buena cara = keep + Posesivo + chin up.
    * poner a + Nombre + a la cabeza de = put + Nombre + ahead in.
    * poner a + Número = set to + Número.
    * poner aparte = set + apart.
    * poner a + Posesivo + disposición = put at + Posesivo + fingertips.
    * poner a prueba = stretch, tax, try, strain, overtax, pilot, put to + the test, test, plumb + the depths of, trial, overstretch, push + the envelope, put + Nombre + to the test, try + Nombre + on, push + Nombre + to the edge.
    * poner a prueba la paciencia de Alguien = test + Posesivo + patience, try + Nombre + patience.
    * poner a prueba la paciencia de un santo = try + the patience of a saint.
    * poner a prueba la paciencia de un santo = test + the patience of a saint.
    * poner a prueba una idea = test + idea, pilot + idea.
    * poner a punto = overhaul, hone, fine tune [fine-tune], tune-up.
    * poner atención = lend + an ear, listen (to).
    * poner a un lado = lay + Nombre + aside, set + aside.
    * poner bonito = get + the rough edge of + Posesivo + tongue.
    * poner carnada = bait.
    * poner cebo = bait.
    * poner como ejemplo = instance, cite + as an example, showcase.
    * poner con chinchetas = thumbtack.
    * poner delante de = lay before.
    * poner de manifiesto = bring into + relief, highlight, show, state, throw into + relief, throw up, evince, illustrate, underscore, underline, emphasise [emphasize, -USA], bring to + light, make + it + clear, lay + bare, provide + insight into, reveal, flag + Nombre + up.
    * poner de manifiesto las mejores cualidades de = bring out + the best in.
    * poner demasiado énfasis en Algo = overemphasise [over-emphasise] [overemphasize, -USA].
    * poner de patitas en la calle = give + Nombre + the boot, sack, boot (out), give + Nombre + the sack, turf out.
    * poner de pie = stand + upright.
    * poner de pie apoyado sobre un costado = stand on + Posesivo + side.
    * poner de + Posesivo + parte = do + Posesivo + part, do + Posesivo + share, do + Posesivo + bit.
    * poner de relieve = bring into + relief, throw into + relief, underscore, highlight, show, state, throw up, evince, illustrate, underline, emphasise [emphasize, -USA], flag + Nombre + up, reveal.
    * poner de relieve la importancia = underscore + importance.
    * poner doble acristalamiento = double glaze.
    * poner el candado = padlock.
    * poner el centro de atención = put + focus.
    * poner el colofón final = bookend.
    * poner el culo = take + Nombre + lying down.
    * poner el dedo en la llaga = hit + a (raw) nerve, touch on + raw nerve, hit + the nail on the head, strike + home, strike + a nerve, touch on + a sore spot, touch + a (raw) nerve.
    * poner el despertador = set + the alarm clock.
    * poner el énfasis = put + focus.
    * poner el grito en el cielo = be (all) up in arms, kick up + a stink, kick up + a fuss, blow + Posesivo + top, make + a row, make + a ruckus, kick up + a row, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack, scream + blue murder, froth at + the mouth, shout + blue murder.
    * poner el matasellos a una carta = postmark.
    * poner el precio = price.
    * poner el sello = stamp.
    * poner el sello a = place + a stamp on.
    * poner el sello de = rubber stamp.
    * poner empeño = strive.
    * poner en adobo = marinade.
    * poner en alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.
    * poner en alquiler = rent out.
    * poner en apuros = cast + a shadow over, put + Nombre + in difficulties.
    * poner encima = top with.
    * poner en circulación = circulate.
    * poner en claro = clear up.
    * poner en cola = queue.
    * poner en cola de espera = place + in queue.
    * poner en contacto = bring into + relationship, contact, provide + an interface, bring into + contact.
    * poner en contenedor = containerise [containerize, -USA].
    * poner en cuarentena = quarantine.
    * poner en cuestión = call into + question, render + questionable.
    * poner en cuestión la validez de = bring into + question the validity of, question + the validity of.
    * poner en dificultades = put + Nombre + in difficulties.
    * poner en duda = challenge, be flawed, question, render + suspect, unsettle, cast + doubt on, regard + with suspicion, put in + doubt, call into + question, shed + doubt, throw into + doubt, throw + doubt on.
    * poner en duda la validez de = bring into + question the validity of.
    * poner en duda unos principios = shake + foundations.
    * poner en el haber de = credit.
    * poner en entredicho = challenge, cast + doubt on, subvert, compromise, cast + aspersions on, challenge + Posesivo + assumptions, doubt, question, call into + question, impugn.
    * poner en entredicho una postura = compromise + position.
    * poner en escena = stage.
    * poner en estado de alerta = put on + standby, put on + alert, place + Nombre + on standby.
    * poner en evidencia = make + it + clear, underline, bring to + light, put + Nombre + to shame, call + Posesivo + bluff, bring to + the fore.
    * poner énfasis = put + emphasis.
    * poner énfasis en = lay + stress on, place + emphasis on, lay + emphasis on.
    * poner en forma = buff up.
    * poner en funcionamiento = activate, set in + action, set up, trip, put into + working order, put in + place, put in + place, put into + place, set in + motion.
    * poner en funcionamiento un programa = implement + program(me).
    * poner en garantía = pawn.
    * poner en hielo = ice.
    * poner en juego = tap.
    * poner en la calle = evict.
    * poner en la pared = pin up.
    * poner en la red + Documento Impreso = webify + Documento Impreso.
    * poner en libertad = release from + jail.
    * poner en libertad bajo fianza = release on + bail.
    * poner en libertad condicional = release on + bail.
    * poner en libertad condicional, poner en libertad bajo fianza = release on + bail.
    * poner en lista de espera = put + on a waiting list.
    * poner en marcha = implement, set up, trip, set out on, crank up.
    * poner en marcha un proyecto = mobilise + effort.
    * poner en órbita = place into + orbit.
    * poner en orden = tidy up, put in + order, clear up.
    * poner en peligro = jeopardise [jeopardize, -USA], put into + jeopardy, imperil, put at + risk, compromise, endanger, pose + risk.
    * poner en peligro la seguridad = breach + security.
    * poner en peligro la vida = risk + Posesivo + life, risk + life and limb.
    * poner en práctica = exercise, implement, put into + practice, put to + work, put into + effect, put into + practical effect, put in + place, put into + place, translate into + practical action, bring to + bear, deploy.
    * poner en práctica una idea = put + Posesivo + idea + into practice.
    * poner en práctica una normativa = carry out + policy.
    * poner en práctica un arte = practise + art.
    * poner en préstamo = circulate.
    * poner en primer plano = foreground.
    * poner en relación = bring into + relationship.
    * poner en remojo = steep.
    * poner en ridículo = poke + fun at.
    * poner en riesgo = put at + risk.
    * poner en su sitio = put in + place.
    * poner en tela de juicio = throw + doubt on, contest.
    * poner en tensión = put + Nombre + under pressure.
    * poner entre comillas = enclose + in quotation marks.
    * poner entre corchetes = bracket.
    * poner entre la espada y la pared = press to + the point.
    * poner entre paréntesis = bracket.
    * poner entre rejas = put + Nombre + behind bars.
    * poner en uso = bring into + use, take in + use.
    * poner en venta = put on + sale.
    * poner esfuerzo = give + effort.
    * poner fin = curb, bring to + a close, draw to + a close.
    * poner fin a = put + paid to, put + an end to, put + a stop to, call + a halt on, bring + an end to, bring to + an end, sound + the death knell for, kill off.
    * poner fin a un embarazo = terminate + pregnancy.
    * poner freno = curb.
    * poner freno a = place + a curb on, clamp down on.
    * poner fuera de combate = lay + Nombre + low.
    * poner guiones = hyphenate.
    * poner huevos = lay + eggs, oviposit.
    * poner impuestos = impose + VAT.
    * poner la brida = bridle.
    * poner la casa al revés = turn + everything upside down.
    * poner la casa patas arriba = turn + the house upside down.
    * poner la dirección en un sobre = address + envelope.
    * poner ladrillos = laying of bricks, lay + bricks.
    * poner la fecha = date-stamp.
    * poner la mesa = lay + the table.
    * poner la otra mejilla = turn + the other cheek.
    * poner la responsabilidad en = put + the burden on.
    * poner las antenas = prick (up) + Posesivo + ears, Posesivo + antennas + go up.
    * poner las bases = lay + foundation, lay + the basis for.
    * poner las cartas boca arriba = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.
    * poner las cartas sobre la mesa = lay + Posesivo + cards on the table, put + Posesivo + cards on the table.
    * poner las cosas en marcha = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.
    * poner las cosas en movimiento = get + the ball rolling, set + the ball rolling, start + the ball rolling, get + things rolling, get + things going, set + the wheels in motion.
    * poner las cosas en su lugar = set + the record straight.
    * poner las esposas = handcuff.
    * poner la vida en peligro = put + Posesivo + life at risk.
    * ponerle el cascabel al gato = stick + Posesivo + neck out (for), stick out + Posesivo + neck.
    * ponerle la guinda = put + icing on the cake.
    * ponerle la mano encima a = lay + a finger on.
    * ponerle los cuernos a = cuckold.
    * ponerlo de otra manera = put it + in a different way.
    * poner lo pelos de punta = frighten + the living daylights out of.
    * poner los ojos en blanco = roll + Posesivo + eyes.
    * poner los pelos de punta = bristle, scare + the living daylights out of, frighten + Nombre + to death, make + Posesivo + hair stand on end, scare + the hell out of.
    * poner los pies en alto = put + Posesivo + feet up.
    * poner los pies en + Posesivo + casa = darken + Posesivo + door.
    * poner los pies sobre la tierra = come down + to earth.
    * poner más fuerte = crank up.
    * poner mucho ahínco = try + Posesivo + heart out.
    * poner mucho ahínco en = put + Posesivo + heart into.
    * poner mucho empeño = try + Posesivo + heart out.
    * poner mucho empeño en = put + Posesivo + heart into.
    * poner mucho empeño en + Verbo = be at pains to + Infinitivo.
    * poner mucho empeño por = take + (great) pains to.
    * poner mucho esmero por = take + (great) pains to.
    * poner negro = drive + Alguien + (a)round the bend.
    * poner nervioso = rattle.
    * poner nervioso a Alguien = give + Nombre + the screaming abdabs.
    * poner + Nombre + a dieta = put + Nombre + on a diet.
    * poner + Nombre + a + Nombre = place + Nombre + against + Nombre.
    * poner objeciones = object.
    * poner objeciones a = object to.
    * poner obstáculos = cramp.
    * poner orden = bring + order, tidying (up), create + order, clear out, clear up.
    * poner orden en el caos = create + order out of chaos, create + order out of chaos.
    * poner papel en la impresora = load + printer.
    * poner parches = patch up, patch.
    * poner patas arriba = upend.
    * poner pegas = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.
    * poner peros = baulk [balk, -USA], cavil (about/at), quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.
    * poner por las nubes = praise + highly, wax + lyrical, wax + rapturous, praise + Nombre + to the skies, sing + Posesivo + praises.
    * poner por los suelos = slate, slag + Nombre + off, mouth off, say + nasty things about, call + Nombre + all the names under the sun, trash, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, rubbish.
    * poner + Posesivo + granito de arena = do + Posesivo + share, do + Posesivo + part, do + Posesivo + bit.
    * poner precio a la cabeza de = declare + open season on.
    * poner precio a la cabeza de Alguien = put + a price on + Posesivo + head.
    * poner punto final a = put + an end to, bring + an end to, bring to + an end, close + the book on.
    * poner punto y final a = put + a stop to, sound + the death knell for.
    * poner reparos = cavil (about/at), baulk [balk, -USA], quibble (about/over/with), raise + objection, find + fault with.
    * poner sal = salt.
    * ponerse = don, pull on, wax.
    * ponerse a = set about + Gerundio, get (a)round to, settle down to, get down to + Nombre.
    * ponerse a cero = roll over to + zero.
    * ponerse a cubierto = run for + cover.
    * ponerse a dieta = go on + a diet.
    * ponerse a hacer = set out to + do.
    * ponerse a hacer Algo en serio = buckle down to.
    * ponerse al corriente = come up to + speed.
    * ponerse al corriente de = catch up with, catch up on.
    * ponerse al día = catching up, come up to + speed, get + up to speed.
    * ponerse al día de = get up to + speed on.
    * ponerse al día de un atraso = clear + backlog.
    * ponerse al día en = catch up with, catch up on.
    * ponerse Algo = slip + Nombre + on.
    * ponerse al rojo vivo = reach + boiling point, fire up.
    * ponerse al tanto = get + up to speed, wise up.
    * ponerse al tanto de = get up to + speed on.
    * ponerse a malas con = run + afoul of, fall + afoul of.
    * ponerse amarillo de envidia = turn + green with envy.
    * ponerse a temblar con sólo pensar en = shudder at + the thought of.
    * ponerse a trabajar en serio = get on with + Posesivo + work, buckle down to, pull up + Posesivo + socks, pull + (a/Posesivo) finger out.
    * ponerse a trabajar por cuenta propia = strike out on + Posesivo + own.
    * ponerse a tratar + Algo = get down to + Nombre.
    * ponerse blanco = turn + white, whiten.
    * ponerse borroso = blur.
    * ponerse ciego = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).
    * ponerse + Color = go + Color.
    * ponerse colorado = get + red in the face, go + bright red.
    * ponerse colorado como un tomate = go + bright red.
    * ponerse como loco = go + crazy, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.
    * ponerse como una fiera = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse como unas castañuelas = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.
    * ponerse como un energúmeno = get + Posesivo + knickers in a twist, get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, blow + Posesivo + top, blow + a fuse, wax + indignant, throw + a wobbly, throw + a wobbler, tear + Posesivo + hair out, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse contentísimo = be tickled pink, be chuffed to bits, thrill + Nombre + to bits.
    * ponerse de acuerdo sobre = agree (on/upon).
    * ponerse del lado de = side with.
    * ponerse del lado de Alguien = side in + Posesivo + favour.
    * ponerse de lleno a = buckle down to.
    * ponerse de mil colores = go + bright red.
    * ponerse de moda = come into + vogue, come into + fashion.
    * ponerse de parte de = side with.
    * ponerse de parte de Alguien = side in + Posesivo + favour.
    * ponerse de pie = rise, stand up, get to + Posesivo + feet, rise to + Posesivo + feet.
    * ponerse de punta = stand out.
    * ponerse, el = donning, the.
    * ponerse el cinturón = buckle up.
    * ponerse en cola = queue up, line up.
    * ponerse en contacto = make + contact.
    * ponerse en contacto con = be in touch (with), interact (with), get in + touch with.
    * ponerse en contra de = turn against.
    * ponerse en cuclillas = squat (down), crouch (down).
    * ponerse en el lugar de = place + Reflexivo + in the position of, put + Reflexivo + in the position of.
    * ponerse en el lugar de Alguien = put + Reflexivo + in + Nombre/Posesivo + shoes, wear + Posesivo + shoes, walk in + Posesivo + shoes.
    * ponerse enfermo = get + sick.
    * ponerse en fila = line up.
    * ponerse en forma = get + fit.
    * ponerse en forma para la lucir el cuerpo en la playa = get + beach-fit.
    * ponerse en lugar de Alguien = stand in + Posesivo + shoes.
    * ponerse en marcha = set off, get off + the ground, swing into + action.
    * ponerse en medio = get in + the way (of).
    * ponerse en pie de guerra = dig up + the tomahawk, dig up + the hatchet, dig up + the war axe.
    * ponerse en práctica = go into + effect.
    * ponerse en ridículo = make + a spectacle of + Reflexivo.
    * ponerse en tensión = tense up.
    * ponerse firme = stand to + attention.
    * ponerse frenético = go + berserk, go + postal, go + crazy, work up + a lather, tear + Posesivo + hair out, be furious.
    * ponerse fresco con = act + fresh with.
    * ponerse furioso = infuriate, get + (all) worked up (about), get + hot under the collar.
    * ponerse gallito = bluster.
    * ponerse hecho una fiera = go + ballistic, go + berserk, blow + Posesivo + top, go + postal, go + crazy, blow + a fuse, lose + Posesivo + temper, throw + a wobbly, throw + a wobbler, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse hecho una furia = go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.
    * ponerse hecho un basilisco = go + ballistic, go + berserk, go + postal, go + crazy, lose + Posesivo + temper.
    * ponerse hecho un energúmeno = go + ballistic, blow + Posesivo + top, blow + Posesivo + lid, blow + Posesivo + stack.
    * ponerse histérico = go + berserk, go + postal, work up + a lather, throw + a wobbly, throw + a wobbler.
    * ponerse la ropa rápidamente = slip into + Posesivo + clothes.
    * ponerse las medallas = take + the credit (for).
    * ponerse las orejeras = put on + blinkers.
    * ponerse las pilas = buckle down to, pull up + Posesivo + socks, put + Posesivo + skates on, get + Posesivo + skates on, pull + (a/Posesivo) finger out.
    * ponerse las pilas, ponerse de lleno a, ponerse a trabajar en serio = buckle down to.
    * ponerse loco = go + berserk, go + postal, work up + a lather.
    * ponerse manos a la obra = get down to + business, swing into + action.
    * ponerse marrón = turn + brown.
    * ponerse morado = make + a pig of + Reflexivo, pig out (on).
    * ponerse nervioso = get + Posesivo + knickers in a bundle, get + Posesivo + panties in a bundle, be in a tizz(y), get in(to) a tizz(y), have + butterflies in + Posesivo + stomach.
    * ponerse por las nubes = go + ballistic.
    * ponerse rígido = stiffen.
    * ponerse rojo = get + red in the face, go + bright red.
    * ponerse rojo como un tomate = go + bright red.
    * ponerse seriamente a = settle to.
    * ponerse tenso = tense up, stress + Nombre + out.
    * ponerse tibio = pig out (on).
    * ponerse una tarea = set + Reflexivo + task.
    * poner sobre aviso = alert to.
    * poner término a = put + paid to.
    * poner toda la carne en el asador = go for + broke, shoot (for) + the moon, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.
    * poner todo de + Posesivo + parte = give + Posesivo + best, do + Posesivo + best, give + Posesivo + utmost.
    * poner todo patas arriba = turn + everything upside down.
    * poner todos los huevos en una canasta = put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket, put + all (of) + Posesivo + eggs in one basket.
    * poner trabas = cramp.
    * poner una bomba = plant + bomb.
    * poner una demanda = face + legal action.
    * poner una denuncia = file + police report.
    * poner una marca de comprobación = check-mark.
    * poner una nota en un sitio público = post.
    * poner una reclamación = appeal.
    * poner una señal = put up + a sign, put up + a notice.
    * poner una señal de aviso = post + a warning, post + a warning sign.
    * poner una tienda = pitch + tent.
    * poner un círculo alrededor = circle.
    * poner un ejemplo = take + an example, draw + example.
    * poner un letrero = put up + a sign, post + a notice, put up + a notice.
    * poner un pie = set + foot (inside/in/on).
    * poner un poquito de picante = pep up.
    * poner un precio a Algo muy alto = overprice.
    * poner verde = mouth off, get + the rough edge of + Posesivo + tongue, trash, call + Nombre + all the names under the sun, say + nasty things about, slag + Nombre + off, cut + Nombre + up, tear + Nombre + down, slate, rubbish.
    * poner vertical = stand + upright, upend.
    * poner y quitar = get on and off.
    * pongamos el caso de que = for the sake of + argument.
    * pongamos, por ejemplo,... = let us say, take, for example,..., take, for instance,....
    * por poner un ejemplo + Adjetivo = to take a + Adjetivo + example.
    * por poner un ejemplo sobre + Nombre = to take + Nombre.
    * precio + ponerse por las nubes = price + go through the roof, price + spiral out of control, price + soar through the roof.
    * precios + ponerse por las nubes = prices + spiral.
    * que pone la vida en peligro = life threatening.
    * que pone obstáculos = obstructive.
    * quita o pon = give or take.
    * sin poner en duda la veracidad de Algo temporalmente = suspension of disbelief.
    * sin poner en escena = unproduced.
    * sin ponerlo en duda = uncritically.
    * sin ponerse en duda = unquestioned.
    * sólo con la ropa interior puesta = in + Posesivo + underclothes.
    * sol + ponerse (por) = sun + set (on).
    * volver a ponerse al día = be back on track, be on track.
    * ya lo quitas, ya lo pones = burn-'em-down-build-'em-up.

    * * *
    poner [ E22 ]
    ■ poner (verbo transitivo)
    A
    1 colocar
    2 poner: anuncio, aviso
    B agregar
    C ropa, calzado etc
    D ‹inyección/supositorio›
    E poner la mesa
    F
    1 instalar, montar
    2 poner: cocina, teléfono etc
    3 poner: cerradura etc
    G poner: huevos
    H servir, dar
    A
    1 contribuir
    2 proporcionar
    B poner: atención, cuidado
    C
    1 imponer
    2 oponer
    3 adjudicar
    D poner: nombre
    E enviar
    F escribir
    G
    1 expresar por escrito
    2 impersonal
    H exhibir, dar
    I tardar
    A en un estado, una situación
    B poner: cara, voz, etc
    C
    1 hacer empezar
    2 poner a alguien de algo
    D suponer
    A
    1 conectar, encender
    2 ajustar, graduar
    B poner al teléfono
    ■ poner (verbo intransitivo)
    A
    1 apostar
    2 contribuir dinero
    B poner: gallinas
    C México: vulg
    ■ ponerse (verbo pronominal)
    A
    1 colocarse
    2 llegar
    B ponerse: el sol
    C ponerse: calzado etc
    A en un estado, una situación
    B
    1 empezar
    2 esforzarse, esmerarse
    3 contribuir dinero
    Sentido III ponerse al teléfono
    vt
    A
    1 (colocar) to put
    ¿dónde habré puesto las llaves? where can I have put the keys?
    ¿dónde vas a poner este cuadro? where are you going to put o hang this picture?
    pon ese cuadro derecho put that picture straight, straighten that picture
    lo pusieron en el curso avanzado he was put o placed in the advanced class
    ponle la cadena a la puerta put the chain on the door
    pon agua a calentar put some water on to boil
    2 ‹anuncio/aviso› to place, put
    pusieron un anuncio en el periódico they put o placed an advertisement in the newspaper
    B (agregar) to put
    ¿cuándo se le pone el agua? when do you put the water in?, when do you add the water?
    ¿le has puesto sal a la sopa? have you put any salt in the soup?
    ¿le pones azúcar al café? do you take sugar in your coffee?
    C ‹ropa/calzado› (+ me/te/le etc):
    ¿me pones los zapatos? can you put my shoes on (for me)?
    le puse el vestido rojo I dressed her in her red dress
    D ‹inyección/supositorio› to give
    el dentista le puso una inyección the dentist gave him an injection
    E
    poner la mesa to lay o set the table
    F
    1 (instalar, montar) ‹oficina/restaurante› to open
    puso un estudio junto con otra arquitecta she set up in business with another architect
    consiguió permiso para poner una autoescuela he got permission to open a driving school
    les ayudó a poner la casa he helped them set up house o home
    pusieron la casa/oficina a todo lujo they furnished the house/fitted the office out in style
    le puso un apartamento a su amante he set his mistress up in an apartment
    2 ‹cocina/teléfono/calefacción› to install
    van a poner cocinas de gas they are going to install o fit gas cookers
    3 ‹cerradura/armario› to fit
    G «ave» ‹huevos› to lay
    H
    ( Esp) (servir, dar): ¿qué le pongo? what can I get you?
    póngame un café, por favor I'll have a coffee, please
    ¿cuántos le pongo, señora? how many would you like, madam?
    A
    1 (contribuir):
    él pone el capital y yo el trabajo he puts up the capital and I supply the labor
    pusimos 500 pesos cada uno we put in 500 pesos each
    que cada uno ponga lo que pueda each person should give what he or she can afford
    2 (proporcionar) ‹autobús/tren› to lay on
    la empresa puso la comida y la bebida food and drink was laid on by the company
    B ‹atención› to pay; ‹cuidado› to take
    pon más atención en lo que estás haciendo pay more attention to what you're doing
    no ha puesto ningún cuidado en este trabajo she hasn't taken any care at all over this piece of work
    pone mucho entusiasmo en todo lo que hace he's very enthusiastic about everything he does, he puts a lot of enthusiasm into everything he does
    C
    1 (imponer) ‹deberes› to give, set; ‹examen› to set
    nos pusieron 20 preguntas we were given o set 20 questions
    2
    (oponer): no me puso ningún inconveniente he didn't have o raise any objections
    a todo le tiene que poner peros or pegas she finds fault with everything
    3 (adjudicar) ‹nota› to give
    ¿qué (nota) te puso en la redacción? what (mark) did he give you for your essay?
    le pusieron un cero he got nought out of ten
    D (dar) ‹nombre/apodo› to give
    ¡qué nombre más feo le pusieron! what a horrible name to give him!
    le pusieron Eva they called her Eva
    ¿qué título le vas a poner al poema? what title are you going to give the poem?, what are you going to call the poem?
    le pusieron el sobrenombre de `el cojo' they nicknamed him `el cojo'
    E (enviar) ‹telegrama› to send; ‹carta› to mail ( AmE), to post ( BrE)
    F (escribir) to put
    no has puesto ningún acento you haven't put any of the accents in
    no sé qué más ponerle I don't know what else to put o write
    puso mi nombre en la lista she put my name down on the list
    G ( esp Esp)
    el periódico no pone nada sobre el robo the newspaper doesn't say anything about the robbery
    mira a ver lo que pone en esa nota see what that note says
    allí pone que no se puede pasar it says there that you can't go in
    ¿qué pone aquí? what does it say here?, what does this say?
    H ( Esp) (exhibir, dar)
    ‹obra/película› ¿ponen algo interesante en la tele? is there anything interesting on TV?
    ¿qué ponen en el Trocadero? what's on o what's showing at the Trocadero?
    en el teatro ponen una obra de Casares there's a play by Casares on at the theater
    no pusieron ninguna película buena en Navidad there wasn't a single good film on over Christmas, they didn't show a single good film over Christmas
    I ( RPl) (tardar) to take
    el avión pone media hora de Montevideo a Buenos Aires the plane takes half an hour from Montevideo to Buenos Aires
    de allí a Salta pusimos tres horas it took us three hours from there to Salta
    A (en un estado, una situación) (+ compl):
    me pones nerviosa you're making me nervous
    ya la has puesto de mal humor now you've put her in a bad mood
    ¿por qué me pusiste en evidencia así? why did you show me up like that?
    lo pusiste en un aprieto you put him in an awkward position
    nos puso al corriente de lo sucedido he brought us up to date with what had happened
    ¡mira cómo has puesto la alfombra! look at the mess you've made on the carpet!
    me estás poniendo las cosas muy difíciles you're making things very difficult for me
    B (adoptar) ‹cara/voz›
    no pongas esa cara there's no need to look like that
    puso cara de enfado he looked annoyed
    puso voz de asustado he sounded scared
    C
    1
    (hacer empezar): el médico me puso a régimen the doctor put me on a diet
    poner a algn A + INF:
    tuvo que poner a las hijas a trabajar he had to send his daughters out to work
    lo puso a estudiar guitarra con Rodríguez she sent him to have guitar lessons with Rodríguez
    lo puso a pelar cebollas she set him to work peeling onions
    2 poner a algn DE algo:
    la pusieron de jefa de sección they made her head of department
    lo pusieron de ángel he was given a part as an angel, he was given the part of an angel
    su padre lo puso de botones en la oficina his father gave him a job as an office boy
    siempre te pone de ejemplo he always holds you up as an example
    D
    (suponer): pon que perdemos ese tren, no podríamos volver say we miss that train o if we (were to) miss that train, then we wouldn't be able to get back
    pon que es cierto ¿qué harías entonces? say o suppose o supposing it is true, then what would you do?
    pongamos (por caso) que están equivocados suppose o let's just say they're wrong
    ponerle ( AmL): ¿cuánto se tarda? — ponle dos horas how long does it take? — about two hours o in the region of two hours o reckon on two hours
    ¿cuánto nos costará? — y … pónganle alrededor de $200 how much will it cost us? — well, … you'd better reckon on about $200
    A
    1 (conectar, encender) ‹televisión/calefacción› to turn o switch o put on; ‹programa/canal› to put on
    pon un disco put on a record
    puso el motor en marcha she switched on o started the engine
    todavía no nos han puesto la luz we haven't had our electricity connected yet
    2
    (ajustar, graduar): pon el despertador a las siete set the alarm (clock) for seven
    ¿puedes poner la música un poco más alta? can you turn the music up a bit?
    puso el reloj en hora she put the clock right, she set the clock to the right time
    poner el motor a punto to tune up the engine
    B
    ( Esp) (al teléfono): en seguida le pongo I'm just putting you through o connecting you
    poner a algn CON algn/algo to put sb THROUGH TO sb/sth
    ¿me puede poner con el director, por favor? could you put me through to o could I speak to the director, please?
    ¿me pone con la extensión 24? could you put me through to o can I have extension 24, please?
    ■ poner
    vi
    A
    1 ( Jueg) (apostar) to put in
    2 (contribuir dinero) to contribute
    ¿vas a poner para el regalo de Pilar? are you going to give something o contribute toward(s) Pilar's present?
    B «gallina» to lay
    C ( Méx vulg) (copular) to score (sl)
    A
    1 ( refl)
    (colocarse): pongámonos un rato a la sombra let's sit ( o lie etc) in the shade for a while
    ponerse de pie to stand up, stand
    ponerse de rodillas to kneel, kneel down, get down on one's knees
    ponte ahí, junto al árbol stand over there, by the tree
    ponérsele a algn algo ( AmL fam): se le puso que tenía que escalar la montaña he got it into his head that he had to climb the mountain
    a ese viejo se le pone cada cosa that old man gets the strangest ideas into his head
    2
    ( Esp) (llegar): en diez minutos nos ponemos allí we can be there in ten minutes
    B «sol» to set
    C ( refl) ‹calzado/maquillaje/alhaja› to put on
    ponte el abrigo put your coat on
    no tengo nada que ponerme I don't have a thing to wear
    mi hermano siempre se pone mi ropa my brother is always borrowing my clothes
    ponte un poco de sombra de ojos put on a little eyeshadow
    me puse el collar de perlas I wore o put on my pearl necklace
    A (en un estado, una situación) (+ compl):
    me puse furiosa I got very angry
    cuando lo vio se puso muy contenta she was so happy when she saw it
    adelante, pónganse cómodos come in, make yourselves comfortable
    no te pongas así, que no es para tanto don't get so worked up, it's not that bad
    ¡mira cómo te has puesto de barro! just look at you, you're covered in mud!
    no te imaginas cómo se puso, hecha una fiera you wouldn't believe the way she reacted, she went absolutely wild
    la vida se está poniendo carísima everything's getting so expensive
    B
    1 (empezar) ponerse A + INF to start -ING
    se va a poner a llover de un momento a otro it's going to start raining o to start to rain any minute
    a ver si te pones a trabajar you'd better start working
    se puso a llorar sin motivo aparente she started crying o to cry for no apparent reason
    2 ( fam) (esforzarse, esmerarse) to try, make an effort
    si te pones lo acabas hoy mismo if you make an effort o if you try o if you put your mind to it, you'll finish it today
    3
    (CS arg) (contribuir dinero): cuando se casaron el viejo se puso con $5.000 when they got married, her old man shelled out $5,000 ( colloq)
    cuando llega la cuenta hay que ponerse when the check comes, everyone has to cough up ( colloq)
    yo me pongo con cien I'll put in o chip in a hundred ( colloq)
    ( Esp) (al teléfono): ¿Pepe? sí, ahora se pone Pepe? OK, I'll just get him for you
    dile a tu madre que se ponga tell your mother I want to speak to her, ask your mother to come to the phone
    * * *

     

    poner ( conjugate poner) verbo transitivo
    1


    ponle el collar al perro put the dog's collar on;
    poner una bomba to plant a bomb
    b) ‹anuncio/aviso› to place, put

    c) ‹ ropa› (+ me/te/le etc):


    2 ( agregar) to put
    3 ‹inyección/supositorio› to give
    4
    ◊ poner la mesa to lay o set the table

    5 (instalar, montar)
    a) ‹oficina/restaurante› to open

    b) ‹cocina/teléfono/calefacción› to install

    c) ‹cerradura/armario› to fit

    6 [ ave] ‹ huevo› to lay
    7 (Esp) (servir, dar):
    ◊ póngame un café, por favor I'll have a coffee, please;

    ¿cuántos le pongo? how many would you like?
    1 ‹ dinero› ( contribuir) to put in;

    2 ‹ atención› to pay;
    ‹cuidado/interés› to take;

    3
    a) ( imponer) ‹ deberes› to give, set;

    ‹examen/problema› to set;



    c) ( adjudicar) ‹ nota› to give

    4 ( dar) ‹nombre/apodo› to give;
    ‹ ejemplo› to give;

    5 ( enviar) ‹ telegrama› to send
    6 ( escribir) ‹dedicatoria/líneas› to write
    7 (Esp) (exhibir, dar) ‹ película› to show;
    ◊ ¿ponen algo interesante en la tele? is there anything interesting on TV?;

    ¿qué ponen en el Royal? what's on o what's showing at the Royal?
    1
    a) (conectar, encender) ‹televisión/calefacción› to turn on, switch on, put on;

    ‹programa/canal› to put on;
    ‹cinta/disco/música› to put on;
    ◊ puso el motor en marcha she switched on o started the engine

    b) (ajustar, graduar) ‹ despertador› to set;


    puso el reloj en hora she put the clock right
    2 (Esp) ( al teléfono): poner a algn con algo/algn to put sb through to sth/sb
    (en estado, situación) (+ compl):

    poner a algn en un aprieto to put sb in an awkward position
    vi [ ave] to lay
    ponerse verbo pronominal
    1 ( refl) ( colocarse):
    ◊ pongámonos ahí let's stand (o sit etc) there;

    ponerse de pie to stand (up);
    ponerse de rodillas to kneel (down), get down on one's knees
    2 [ sol] to set
    3 ( refl) ‹calzado/maquillaje/alhaja› to put on;

    1 (en estado, situación) (+ compl):

    se puso triste she became sad;
    cuando lo vio se puso muy contenta she was so happy when she saw it;
    se puso como loco he went mad;
    ponerse cómodo to make oneself comfortable
    2 ( empezar) ponerse a + inf to start -ing, to start + inf;

    (Esp):

    poner verbo transitivo
    1 (en un lugar, una situación) to put: me puso en un aprieto, he put me in a tight corner
    (seguido de adjetivo) to make: me pone contento, he makes me happy
    2 (hacer funcionar) to turn o switch on
    3 (un fax, telegrama) to send
    poner una conferencia, to make a long-distance call
    4 (una multa, un castigo) to impose
    5 (abrir un negocio) to set up
    6 (vestir) to put on
    7 (exponer) tienes que poner la planta al sol/a la sombra, you have to put the plant in the sun/shade
    8 (aportar) yo puse mil pesetas, I contributed a thousand pesetas
    9 (conjeturar, imaginar) to suppose: pongamos que..., supposing (that)...
    10 (estar escrito) lo pone aquí, it's written here
    no pone nada de eso, it doesn't say anything about that
    11 TV Cine to put on, show
    12 Tel ponme con él, put me through to him
    13 (un nombre) le pondremos Tadeo, we are going to call him Tadeo
    ya le puso título a la novela, he has already given the novel a title
    ♦ Locuciones: poner a alguien a caldo, to pull sb to pieces
    poner a cien, to make sb nervous: me pone a cien cuando habla de ese modo, when he talks that way I get nervous
    poner en duda, to call into question: los inversores pusieron su competencia en duda, the investors questioned his competence
    poner a alguien en evidencia, to show sb up
    poner en evidencia, to show up: la situación pone en evidencia la falta de justicia del sistema, the situation exposes the system's unfairness
    poner a alguien en su sitio, to put sb in his place
    ' poner' also found in these entries:
    Spanish:
    activar
    - alinear
    - alta
    - alto
    - altura
    - antecedente
    - antena
    - arreglar
    - arrinconar
    - aunar
    - bandeja
    - brete
    - cabeza
    - calzar
    - caldo
    - calle
    - cara
    - cargar
    - carta
    - caso
    - cien
    - codificar
    - comprometer
    - confiar
    - coto
    - crecer
    - cuenco
    - cuestión
    - dejar
    - denuncia
    - depositar
    - descomponer
    - descubierta
    - descubierto
    - desesperar
    - diente
    - dirigir
    - discutir
    - distribuir
    - enchufar
    - enderezar
    - enervar
    - enfermar
    - enfrentar
    - enmascarar
    - entregar
    - entregarse
    - escenificar
    - escobilla
    - esmerarse
    English:
    acquaint
    - action
    - apply
    - arm
    - arrange
    - aside
    - best
    - blur
    - bond
    - box
    - bracket
    - bundle
    - bung
    - cap
    - cast
    - cheek
    - claim
    - code
    - collect
    - compromise
    - connect
    - cork
    - crack
    - cross
    - crown
    - curb
    - date
    - dip
    - discomfit
    - dishwasher
    - egg
    - end
    - endanger
    - excite
    - face
    - fault
    - feature
    - fetter
    - fill in
    - fit
    - fluster
    - follow up
    - forewarn
    - free
    - gather
    - get
    - glaze
    - go
    - gown
    - grin
    * * *
    ♦ vt
    1. [situar, agregar, meter] to put;
    me pusieron en la última fila I was put in the back row;
    ponle un poco más de sal put some more salt in it, add a bit of salt to it;
    pon los juguetes en el armario put the toys (away) in the cupboard;
    ¿dónde habré puesto la calculadora? where can I have put o left the calculator?;
    poner un anuncio en el periódico to put an advert in the paper;
    poner un póster en la pared to put a poster up on the wall;
    poner una inyección a alguien to give sb an injection;
    hubo que ponerle un bozal al perro we had to put a muzzle on the dog, we had to muzzle the dog
    2. [ropa, zapatos, maquillaje]
    poner algo a alguien to put sth on sb;
    ponle este pañal al bebé put this Br nappy o US diaper on the baby
    3. [servir]
    ¿qué le pongo? what can I get you?, what would you like?;
    póngame una cerveza, por favor I'd like o I'll have a beer, please;
    ¿cuánto le pongo? how much would you like?;
    póngame un kilo give me a kilo
    4. [contribuir, aportar] to put in;
    poner dinero en el negocio to put money into the business;
    poner algo de mi/tu/ etc[m5]. parte to do my/your/ etc bit;
    poner mucho empeño en (hacer) algo to put a lot of effort into (doing) sth;
    pon atención en lo que digo pay attention to what I'm saying;
    hay que poner más cuidado con o [m5] en la ortografía you have to take more care over your spelling
    5. [hacer estar de cierta manera]
    poner a alguien en un aprieto/de mal humor to put sb in a difficult position/in a bad mood;
    le has puesto colorado/nervioso you've made him blush/feel nervous;
    ponérselo fácil/difícil a alguien to make things easy/difficult for sb;
    lo puso todo perdido she made a real mess;
    el profesor nos puso a hacer cuentas the teacher gave us some sums to do;
    llegó y nos puso a todos a trabajar she arrived and set us all to work;
    pon la sopa a calentar warm the soup up;
    me pusieron de aprendiz de camarero they had me work as a trainee waiter;
    poner cara de tonto/inocente to put on a stupid/an innocent face
    6. [calificar]
    poner a alguien de algo to call sb sth;
    me pusieron de mentiroso they called me a liar;
    poner bien algo/a alguien to praise sth/sb;
    poner mal algo/a alguien to criticize sth/sb
    7. [oponer]
    poner obstáculos a algo to hinder sth;
    poner pegas a algo to raise objections to sth
    8. [asignar] [precio] to fix, to settle on;
    [multa] to give; [deberes, examen, tarea] to give, to set;
    le pusieron (de nombre) Mario they called him Mario;
    me han puesto (en el turno) de noche I've been assigned to the night shift, they've put me on the night shift;
    le pusieron un cinco en el examen he got five out of ten in the exam
    9. [comunicar] [telegrama, fax, giro postal] to send;
    [conferencia] to make; Esp
    ¿me pones con él? can you put me through to him?;
    Esp
    no cuelgue, ahora le pongo don't hang up, I'll put you through in a second
    10. [conectar, hacer funcionar] [televisión, radio] to switch o put on;
    [despertador] to set; [instalación, gas] to put in; [música, cinta, disco] to put on;
    pon la lavadora put the washing machine on;
    pon el telediario put the news on;
    puse el despertador a las seis/el reloj en hora I set my alarm clock for six o'clock/my watch to the right time;
    ¿te han puesto ya el teléfono? are you on the phone yet?, have they connected your phone yet?;
    ponlo más alto, que no se oye turn it up, I can't hear it
    11. [en el cine, el teatro, la televisión] to show;
    anoche pusieron un documental muy interesante last night they showed a very interesting documentary;
    ¿qué ponen en la tele/en el Rialto? what's on the TV/on at the Rialto?;
    en el Rialto ponen una de Stallone there's a Stallone movie on at the Rialto
    12. [montar] to set up;
    poner la casa to set up home;
    poner un negocio to start a business;
    ha puesto una tienda she has opened a shop;
    han puesto una cocina nueva they've had a new Br cooker o US stove put in;
    hemos puesto moqueta en el salón we've had a carpet fitted in the living-room;
    poner la mesa to lay the table;
    pusieron la tienda (de campaña) en un prado they pitched their tent o put their tent up in a meadow
    13. [decorar] to do up;
    han puesto su casa con mucho lujo they've done up their house in real style
    14. [suponer] to suppose;
    pongamos que sucedió así (let's) suppose that's what happened;
    pon que necesitemos cinco días suppose we need five days;
    poniendo que todo salga bien assuming everything goes according to plan;
    ¿cuándo estará listo? – ponle que en dos días when will it be ready? – reckon on it taking two days
    15. Esp [decir] to say;
    ¿qué pone ahí? what does it say there?
    16. [escribir] to put;
    ¿qué pusiste en la segunda pregunta? what did you put for the second question?
    17. [huevo] to lay
    18. RP [demorar] to take;
    el tren pone media hora en llegar allá the train takes half an hour to get there
    19. Fam [excitar]
    esa actriz me pone that actress totally does it for me
    ♦ vi
    [gallina, aves] to lay (eggs)
    ♦ v impersonal
    Am Fam [parecer]
    se me pone que… it seems to me that…
    * * *
    <part puesto> v/t
    1 put;
    poner en marcha set in motion;
    pongamos que let’s suppose o assume that
    2 ropa put on
    3 ( añadir) put in
    4 RAD, TV turn on, switch on
    5 la mesa set
    6 ( escribir) put down
    7 en periódico, libro etc say;
    la crítica puso muy bien su última película the critics gave his last film very good reviews
    8 negocio set up
    9 telegrama send
    10 huevos lay
    11 AUTO marcha put the car in, move into
    12 dinero deposit
    13
    :
    poner a alguien furioso make s.o. angry;
    ponerle a alguien con alguien TELEC put s.o. through to s.o.;
    * * *
    poner {60} vt
    1) colocar: to put, to place
    pon el libro en la mesa: put the book on the table
    2) agregar, añadir: to put in, to add
    3) : to put on (clothes)
    4) contribuir: to contribute
    5) escribir: to put in writing
    no le puso su nombre: he didn't put his name on it
    6) imponer: to set, to impose
    7) exponer: to put, to expose
    lo puso en peligro: she put him in danger
    8) : to prepare, to arrange
    poner la mesa: to set the table
    9) : to name
    le pusimos Ana: we called her Ana
    10) establecer: to set up, to establish
    puso un restaurante: he opened up a restaurant
    11) instalar: to install, to put in
    siempre lo pones de mal humor: you always put him in a bad mood
    13) : to turn on, to switch on
    14) suponer: to suppose
    pongamos que no viene: supposing he doesn't come
    15) : to lay (eggs)
    poner a : to start (someone doing something)
    lo puse a trabajar: I put him to work
    poner de : to place as
    la pusieron de directora: they made her director
    poner en : to put in (a state or condition)
    poner en duda: to call into question
    poner vi
    1) : to contribute
    2) : to lay eggs
    * * *
    poner vb
    1. (colocar) to put [pt. & pp. put]
    2. (ropa, etc) to put on
    3. (añadir) to put
    ¿le has puesto sal a las patatas? have you put any salt on the potatoes?
    ¿te pones azúcar? do you take sugar?
    4. (escribir) to write [pt. wrote; pp. written] / to put
    5. (programar) to set [pt. & pp. set]
    6. (encender) to put on / to turn on / to switch on
    7. (establecer) to open
    8. (enviar) to send [pt. & pp. sent]
    9. (comunicar) to put through
    ¿me pones con Asunción, por favor? can you put me through to Asunción, please?
    10. (decir) to say [pt. & pp. said]
    11. (proyectar) to be on
    ¿qué ponen en el Renoir? what's on at the Renoir?
    12. (dar un nombre) to call
    13. (imponer) to give [pt. gave; pp. given]
    14. (servir) to give
    ¿qué te pongo? what can I get you?
    ¿me pone un kilo de tomates? can I have a kilo of tomatoes, please?
    15. (aportar) to supply [pt. & pp. supplied] / to put in
    16. (suponer) to suppose / to say [pt. & pp. said]
    pongamos por caso... suppose... / let's say...
    poner huevos to lay eggs [pt. & pp. laid]

    Spanish-English dictionary > poner

  • 7 avare

    "1. (someone) who does little but knock about idly, who just wanders about idly, who just wanders about doing nothing, who is an idle rover; footloose, errant; vagabond. 2. out-of-work, unemployed. 3. distracted, confused. - dolaşmak to wander around idly, rove idly. - etmek /ı/ 1. to keep (someone) from doing his/her work, distract (someone) from his/her work. 2. to put (someone) out of work; to dismiss. 3. to turn (someone) into an idle rover or vagabond. - olmak 1. to become an idle rover or vagabond. 2. to be distracted from one´s work. 3. to be put out of work."

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > avare

  • 8 ἐπί

    ἐπί prep. w. gen., dat., or acc.; s. the lit. on ἀνά, beg. (Hom.+). The basic idea is ‘upon’ (opp. ὑπό) Kühner-G. I 495; s. also Rob 600–605. (In the foll. classifications case use is presented seriatim; in earlier editions of this lexicon all sections, except 13, 17, and 18 [of time], were included under the general rubric ‘Place’.)
    ① marker of location or surface, answering the question ‘where?’ on, upon, near
    ⓐ w. gen., marking a position on a surface ἐ. (τῆς) γῆς on (the) earth (cp. En 9:1; 98:1; ἐ. γῆς 25:6; PsSol 17:2) Mt 6:10, 19; 9:6; 23:9; Mk 6:47 al. (Ar. 12, 1; Just., A I, 54, 7 al.). ἐ. τῆς θαλάσσης on the sea (cp. Job 9:8; Dio Chrys. 10 [11], 129 βαδίζειν ἐ. τῆς θαλ.; Lucian, Philops. 13 βαδίζειν ἐφʼ ὕδατος, VH 2, 4; Artem. 3, 16 ἐ. τ. θαλάσσης περιπατεῖν; schol. on Nicander, Ther. 15 p. 5, 26ff relying on the testimony of Hesiod: Orion was given a gift [δωρεά] by the gods καὶ ἐ. κυμάτων πορεύεσθαι καὶ ἐ. τῆς γῆς) Mt 14:26; Mk 6:48f; J 6:19 (w. acc. P75; s. 4bβ below). ἐ. τῶν νεφελῶν on the clouds Mt 24:30; 26:64 (Da 7:13; cp. Philo, Praem. 8). ἐ. κλίνης 9:2; Lk 17:34. ἐ. τοῦ δώματος on the roof vs. 31; Mt 24:17; 10:27 foll. by pl. W. verbs: κάθημαι ἐ. τινος sit on someth. (Job 2:8; ἐ. τοῦ ἅρματος GrBar 6:2; cp. JosAs 27:1 ἐ. τοῦ ὀχήματος καθεζόμενος; Just., D. 90, 5 ἐ. λίθου καθεζόμενος) Mt 24:3; 27:19; Ac 8:28; Rv 6:16; 9:17 (the same prep. used in Rv w. κάθημαι and dat. s. bα below, and w. acc. cα). ἑστηκέναι ἐ. τινος stand on someth. Ac 21:40; Rv 10:5, 8 (Just., D. 86, 2 ἐστηρίχθαι). With parts of the body: ἐ. χειρῶν αἴρειν carry on (i.e. in/with) their hands Mt 4:6; Lk 4:11 (both Ps 90:12). ἐ. κεφαλῆς on the head (Hdt. 5, 12, 4) J 20:7; 1 Cor 11:10; Rv 12:1. ἐ. τοῦ μετώπου Rv 7:3; 9:4. ἐ. γυμνοῦ on the naked body Mk 14:51. Cp. use of ἐπί w. καθίζω and gen., and ἐπί w. κάθημαι and acc. Mt 19:28.—In a gener. and fig. sense Ac 21:23.
    ⓑ w. dat., gener. suggesting contiguity on, in, above.
    α. answering the question ‘where?’ (Hom. et al.; ins, pap, LXX; Just., D. 105, 5 ἐ. τῷ σταυρῷ; Tat., 9:1 ἐ. τοῖς ὄρεσι; Ath. 20, 1 ἐ. τῷ μετώπῳ; Mel., P. 19, 131 ἐ. σάκκῳ καὶ σποδῷ) ἐ. πίνακι on a platter Mt 14:8, 11; Mk 6:25, 28. ἀνακλῖναι ἐ. τῷ χλωρῷ χόρτῳ on the green grass 6:39. ἐ. τοῖς κραβάττοις vs. 55. ἐπέκειτο ἐπʼ αὐτῷ lay on it (or before it) J 11:38. καθήμενος ἐ. τῷ θρόνῳ Rv 4:9 (cp. gen. w. καθ. 1a above, and acc. cα below) 5:13; 7:10 and oft. ἐφʼ ἵπποις λευκοῖς on white horses 19:14. ἐ. σανίσιν on planks Ac 27:44. ἐ. τῇ στοᾷ in the colonnade 3:11. τὰ ἐ. τοῖς οὐρανοῖς what is above (or in) the heavens Eph 1:10. ἐπʼ αὐτῷ above him, at his head Lk 23:38 (=Mt 27:37 ἐπάνω τ. κεφαλῆς αὐτοῦ).
    β. answering the question ‘whither?’ on, upon (Hom. et al.) w. verbs that indicate a direction: οἰκοδομεῖν ἐ. τινι build upon someth. Mt 16:18. ἐποικοδομεῖν Eph 2:20. ἐπιβάλλειν ἐπίβλημα ἐ. ἱματίῳ παλαιῷ put a patch on an old garment Mt 9:16. ἐπιπίπτειν ἐ. τινι Ac 8:16. ἐκάθισεν ἐ. τῷ θρόνῳ he sat down on the throne GJs 11:1. λίθον ἐπʼ αὐτῇ βαλέτω J 8:7 v.l. (cp. 12a below).
    ⓒ w. acc., answering the question ‘where?’ (Hom. et al.; LXX; JosAs 29:2 φορῶν ἐ. τὸν μηρὸν αὐτοῦ ῥομφαίαν; Just., D. 53, 1 ζυγὸν ἐ. αὐχένα μὴ ἔχων)
    α. on, over someth. καθεύδειν ἐ. τι sleep on someth. Mk 4:38. καθῆσθαι ἐ. τι sit on someth. Mt 19:28 (in the same vs. καθίζω w. gen., s. a above) J 12:15; Rv 4:4; 6:2; 11:16 al.; cp. Lk 21:35b; κεῖσθαι ἐ. τι lie upon someth. 2 Cor 3:15. κατακεῖσθαι Lk 5:25. ἑστηκέναι ἐ. τὸν αἰγιαλόν stand on the shore Mt 13:2; cp. Rv 14:1. ἑστῶτας ἐ. τὴν θάλασσαν standing beside the sea 15:2. ἔστη ἐ. τὴν κεφαλὴν τοῦ παιδίου (the star) remained stationary over the head of the child GJs 21:3. σκηνοῦν ἐ. τινα spread a tent over someone Rv 7:15. ἐ. τὴν δεξιάν at the right hand 5:1. λίθος ἐ. λίθον stone upon stone Mt 24:2.
    β. ἐ. τὸ αὐτό at the same place, together (Ps.-X., Respublica Athen. [The Old Oligarch] 2, 2; Pla., Rep. 329a; SIG 736, 66 [92 B.C.]. In pap=‘in all’: PTebt 14, 20 [114 B.C.]; PFay 102, 6.—2 Km 2:13; En 100:2) εἶναι ἐ. τὸ αὐτό be together Lk 17:35; Ac 1:15; 2:1, 44. In 1 Cor 7:5 it is a euphemistic expr. for sexual union. κατοικεῖν ἐ. τὸ αὐτό live in the same place (Dt 25:5) Hm 5, 1, 4. Also w. verbs of motion (Sus 14 Theod.) συνέρχεσθαι ἐ. τὸ αὐτό come together to the same place 1 Cor 11:20; 14:23; cp. B 4:10 (Just., A I, 67, 3 συνέλευσις γίνεται). συνάγεσθαι (Phlegon of Tralles [Hadr.]: 257 Fgm. 36 III 9 Jac.; PsSol 2:2; TestJob 28:5 Jos., Bell. 2, 346) Mt 22:34; Ac 4:26 (Ps 2:2); 1 Cl 34:7. ἐ. τὸ αὐτὸ μίγνυσθαι be mixed together Hm 10, 3, 3. προσετίθει ἐ. τὸ αὐτό added to their number Ac 2:47.
    γ. at, by, near someone or someth. καθῆσθαι ἐ. τὸ τελώνιον sit at the tax-office Mt 9:9 (ἐ. τὰς ὡραίας πύλας GrBar prol. 2); Mk 2:14. ἑστηκέναι ἐ. τὴν θύραν stand at the door Rv 3:20. σὺ ἔστης ἐ. τὸ θυσιαστήριον you are standing (ἕστηκας deStrycker) as priest at the altar GJs 8:2. ἐφʼ ὑμᾶς among you 2 Th 1:10; cp. Ac 1:21.—Of pers., over whom someth. is done ὀνομάζειν τὸ ὄνομα Ἰησοῦ ἐ. τινα speak the name of Jesus over someone Ac 19:13. ἐπικαλεῖν τὸ ὄνομά τινος ἐ. τινα=to claim someone for one’s own (Jer 14:9; 2 Ch 7:14; 2 Macc 8:15) Ac 15:17 (Am 9:12); Js 2:7; Hs 8, 6, 4. προσεύχεσθαι ἐ. τινα pray over someone Js 5:14.
    ② marker of presence or occurrence near an object or area, at, near
    ⓐ w. gen., of immediate proximity to things at, near (Hdt. 7, 115; X., An. 4, 3, 28 al.; LXX, Just.) ἐ. τ. θυρῶν at the gates (Plut., C. Gracch. 841 [14, 3]; PRyl 127, 8f [29 A.D.] κοιμωμένου μου ἐ. τῆς θύρας; 1 Macc 1:55; Just., D. 111, 4) Ac 5:23 (s. b below for dat. in 5:9). ἐ. τῆς θαλάσσης near the sea (Polyb. 1, 44, 4; Ex 14:2; Dt 1:40; 1 Macc 14:34) J 21:1. ἐ. τῆς ὁδοῦ by the road Mt 21:19. ἐσθίειν ἐ. τῆς πραπέζης τινός eat at someone’s table Lk 22:30 (cp. POxy 99, 14 [55 A.D.] τράπεζα, ἐφʼ ἧς Σαραπίων καὶ μέτοχοι; Da 11:27 LXX ἐ. μιᾶς τραπέζης). ἐ. τοῦ (τῆς) βάτου at the thornbush = in the passage about the thornbush (i.e. Ex 3:1ff) Mk 12:26; Lk 20:37.
    ⓑ with dat., of immediate proximity at, near by (Hom.+) ἦν ἔτι ἐ. τῷ τόπῳ ὅπου was still at the place, where J 11:30 v.l. (for ἐν; cp. Just., D. 402). ἐ. τῇ θύρᾳ (ἐ. θύραις) at the door (Hom. et al.; Wsd 19:17; Jos., Ant. 17, 90; Just., D. 32, 3) Mt 24:33; Mk 13:29; Ac 5:9 (s. a above). ἐ. τοῖς πυλῶσιν Rv 21:12. ἐ. τῇ πηγῇ J 4:6 (Jos., Ant. 5, 58 ἐ. τινι πηγῇ; Just., A I, 64, 1 ἐ. ταῖς … πηγαῖς). ἐ. τῇ προβατικῇ (sc. πύλῃ) near the sheepgate 5:2; cp. Ac 3:10. ἐ. τῷ ποταμῷ near the river (since Il. 7, 133; Jos., Ant. 4, 176 ἐ. τ. Ἰορδάνῳ) Rv 9:14.—Of pers. (Diod S 14, 113, 6; Just., A I, 40, 7) ἐφʼ ὑμῖν among you 2 Cor 7:7; cp. Ac 28:14 v.l.
    ③ marker of involvement in an official proceeding, before, w. gen., of pers., esp. in the language of lawsuits (Pla., Leg. 12, 943d; Isaeus 5, 1 al.; UPZ 71, 15; 16 [152 B.C.]; POxy 38, 11; Mitt-Wilck. I/2, 382, 23=BGU 909, 23; Jos., Vi. 258; Just., A II, 1, 1 ἐ. Οὐρβίκου). ἐ. τοῦ ἡγεμόνος in the governor’s presence Mt 28:14. ἐ. ἡγεμόνων καὶ βασιλέων Mk 13:9. ἐ. σου before you (the procurator) Ac 23:30. ἐ. Τερτούλλου Phlm subscr. v.l.; στάντος μου ἐ. τοῦ συνεδρίου Ac 24:20 (cp. Diod S 11, 55, 4 ἐ. τοῦ κοινοῦ συνεδρίου τ. Ἑλλήνων). γυναικὸς … διαβληθείσης ἐ. τοῦ κυρίου Papias (2:17). κρίνεσθαι ἐ. τῶν ἀδίκων go to law before the unrighteous 1 Cor 6:1. κριθήσεται ἐφʼ ὑμῶν before your tribunal D 11:11. μαρτυρεῖν ἐ. Ποντίου Πιλάτου testify before Pontius Pilate 1 Ti 6:13 (s. μαρτυρέω 1c). ἐ. τοῦ βήματος (POxy 37 I, 3 [49 A.D.]) ἑστὼς ἐ. τοῦ βήματος Καίσαρός εἰμι I am standing before Caesar’s tribunal Ac 25:10 (Appian says Prooem. c. 15 §62 of himself: δίκαις ἐν Ῥώμῃ συναγορεύσας ἐ. τῶν βασιλέων=I acted as attorney in lawsuits in Rome before the emperors).—Gener. in someone’s presence (Appian, Syr. 61 §324 ἐφʼ ὑμῶν=in your presence) ἐ. Τίτου before Titus 2 Cor 7:14. Cp.10 below.
    ④ marker of movement to or contact w. a goal, toward, in direction of, on
    ⓐ w. gen., marking contact with the goal that is reached, answering the question ‘whither?’ toward, on, at w. verbs of motion (Appian, Iber. 98 §427 ἀπέπλευσεν ἐπʼ οἴκου=he sailed [toward] home; PGM 4, 2468f ἀναβὰς ἐ. δώματος; JosAs 27:1 ἀνέδραμε … ἐ. πέτρας; Jos., Ant. 4, 91 ἔφευγον ἐ. τ. πόλεων; Tat. 33:3 Εὐρώπην ἐ. τοῦ ταύρου καθιδρύσαντος) βάλλειν τὸν σπόρον ἐ. τῆς γῆς Mk 4:26; also σπείρειν vs. 31. πίπτειν (Wsd 18:23; TestAbr A 3 p. 80, 11 [Stone p. 8]; JosAs 9:1) 9:20; 14:35. καθιέναι Ac 10:11. τιθέναι (Sir 17:4) Lk 8:16; J 19:19; Ac 5:15. ἔρχεσθαι Hb 6:7; Rv 3:10; γίνεσθαι ἐ. reach, be at J 6:21. γενόμενος ἐ. τοῦ τόπου when he reached the place Lk 22:40. καθίζειν take one’s seat ἐ. θρόνου (JosAs 7:1 al.) Mt 19:28 (s. 1a end); 23:2; 25:31; J 19:13 (ἐ. βήματος of Pilate as Jos., Bell. 2, 172; of Jesus Just., A I, 35, 6). κρεμαννύναι ἐ. ξύλου hang on a tree (i.e. cross) (Gen 40:19; cp. Just., D. 86, 6 σταυρωθῆναι ἐ. τοῦ ξύλου) Ac 5:30; 10:39; cp. Gal 3:13 (Dt 21:23).
    ⓑ w. acc.
    α. specifying direction (En 24:2 ἐ. νότον ‘southward’ of position of the mountain) of motion that takes a particular direction, to, toward ἐκτείνας τ. χεῖρα ἐ. τοὺς μαθητάς Mt 12:49; cp. Lk 22:53 (JosAs 12:8). πορεύεσθαι ἐ. τὸ ἀπολωλός go after the one that is lost 15:4. ἐ. τὴν ῏Ασσον in the direction of Assos Ac 20:13. ἐπιστρέφειν ἐ. τι turn to someth. 2 Pt 2:22 (cp. Pr 26:11; En 99:5). ὡς ἐ. λῃστήν as if against a robber Mt 26:55; Mk 14:48; Lk 22:52.
    β. from one point to another across, over w. motion implied (Hom.+; LXX) περιπατεῖν, ἐλθεῖν ἐ. τ. θάλασσαν or ἐ. τ. ὕδατα Mt 14:25, 28f; J 6:19 P75. Of spreading across the land (PsSol 17:10): famine Ac 7:11; 11:28; darkness Mt 27:45; Lk 23:44. ἐ. σταδίους δώδεκα χιλιάδων across twelve thousand stades Rv 21:16 v.l. (Polyaenus 5, 44, 4 ἐ. στάδια δέκα); ἐ. πλεῖον further (1 Esdr 2:24; 2 Macc 10:27) Ac 4:17.
    γ. of goal attained (Hom. et al.; LXX) on, upon someone or someth. πέσατε ἐφʼ ἡμᾶς Lk 23:30 (Hos 10:8). ἔπεσεν ἐ. τὰ πετρώδη Mt 13:5; cp. Lk 13:4. ἔρχεσθαι ἐ. τινα come upon someone Mt 3:16; also καταβαίνειν fr. above J 1:33; cp. Rv 16:21. ἀναβαίνειν (Jos., Ant. 13, 138; Just., A II, 12, 7) Lk 5:19. ἐπιβαίνειν Mt 21:5 (Zech 9:9).—Ac 2:3; 9:4 al.; διασωθῆναι ἐ. τ. γῆν be brought safely to the land 27:44; cp. vs. 43; Lk 8:27. ἐ. τὸ πλοῖον to the ship Ac 20:13. ἀναπεσεῖν ἐ. τὴν γῆν lie down or sit down on the ground Mt 15:35. ἔρριψεν αὐτὸν χαμαὶ ἐ. τὸν σάκκον he threw himself down on the sackcloth GJs 13:1. τιθέναι τι ἐ. τι put someth. on someth. (JosAs 16:11) Mt 5:15; Lk 11:33; Mk 8:25 v.l.; likew. ἐπιτιθέναι (JosAs 29:5) Mt 23:4; Mk 8:25; Lk 15:5; J 9:6, 15; Ac 15:10. ἐπιβάλλειν τ. χεῖρας ἐ. τινα (Gen 22:12 al.) Mt 26:50; Lk 21:12; Ac 5:18. Mainly after verbs of placing, laying, putting, bringing, etc. on, to: ἀναβιβάζω, ἀναφέρω, βάλλω, γράφω, δίδωμι, ἐγγίζω, ἐπιβιβάζω, ἐπιγράφω, ἐποικοδομέω, ἐπιρ(ρ)ίπτω, θεμελιόω, ἵστημι, κατάγω, οἰκοδομέω, σωρεύω; s. these entries. Sim. βρέχειν ἐ. τινα cause rain to fall upon someone Mt 5:45 (cp. PsSol 17:18); also τ. ἥλιον ἀνατέλλειν ἐ. τινα cause the sun to rise so that its rays fall upon someone *ibid. τύπτειν τινὰ ἐ. τὴν σιαγόνα strike on the cheek Lk 6:29. πίπτειν ἐ. (τὸ) πρόσωπον (Jdth 14:6) on the face Mt 17:6; 26:39; Lk 5:12; 17:16; 1 Cor 14:25; Rv 7:11.—To, upon w. acc. of thing πορεύεσθαι ἐ. τὴν ὁδόν go to the road Ac 8:26; cp. 9:11. ἐ. τὰς διεξόδους Mt 22:9. ἵνα μὴ πνέῃ ἄνεμος ἐ. πᾶν δένδρον so that no wind should blow upon any tree Rv 7:1.
    δ. of closeness to someth. or someone to, up to, in the neighborhood of, on ἐ. τὸ μνημεῖον up to the tomb Mk 16:2; Lk 24:1 v.l., 22, 24; cp. ἐ. τὸ μνῆμα Mk 16:2 v.l.; Lk 24:1. ἔρχεσθαι ἐ. τι ὕδωρ come to some water Ac 8:36. ἐ. τὴν πύλην τὴν σιδηρᾶν to the iron gate 12:10. καταβαίνειν ἐ. τὴν θάλασσαν go down to the sea J 6:16. ἐ. τὸν Ἰορδάνην Mt 3:13 (Just., D. 88, 3 al.). ἀναπίπτειν ἐ. τὸ στῆθος he leaned back on (Jesus’) breast J 13:25; 21:20. πίπτειν ἐ. τοὺς πόδας fall at (someone’s) feet Ac 10:25 (JosAs 14:10 ἔπεσεν ἐ πρόσωπον ἐ. τοὺς πόδας αὐτοῦ). ἐ. τ. ἀκάνθας among the thorns Mt 13:7.—W. acc. of pers. to someone ἐ. τὸν Ἰησοῦν ἐλθόντες they came to Jesus J 19:33; cp. Mt 27:27; Mk 5:21.
    ε. in imagery of goal or objective to, toward (Just., A II, 7, 6 ἐπʼ ἀμφότερα τρέπεσθαι) ἐπιστρέφειν, ἐπιστρέφεσθαι ἐ. τινα turn to (Dt 30:10; 31:20 al.; Ar. 2, 1 ἔλθωμεν καὶ ἐ. τὸ ἀνθρώπινον γένος ‘let us now turn to …’; Just., D. 56, 11 ἐ. τὰς γραφὰς ἐπανελθών) Lk 1:17; Ac 9:35; 11:21; 14:15; 26:20; Gal 4:9; 1 Pt 2:25.
    ⑤ marker of manner, corresponding to an adv., w. dat. (Aeschyl., Suppl. 628 ἐπʼ ἀληθείᾳ; UPZ 162 VI, 3 [117 B.C.] κακοτρόπως καὶ ἐ. ῥαδιουργίᾳ; POxy 237 VI, 21 ἐ. τῇ τῶν ἀνθρ. σωτηρίᾳ; ἐφʼ ὁράσει En 14:8; Just., A I, 9, 3 ἐφʼ ὕβρει; 55, 7 ἐ. τούτῳ τῷ σχήματι ‘in this form’; Tat. 17, 1 ἐπʼ ἀκριβείᾳ; Ath. 33, 2 ἐφʼ ἑνὶ γάμῳ) ὁ σπείρων ἐπʼ εὐλογίαις (in contrast to ὁ σπείρων φειδομένως one who sows sparingly) one who sows in blessing (i.e. generously) 2 Cor 9:6. ἐπʼ εὐλογίαις θερίζειν reap generously ibid.
    ⑥ marker of basis for a state of being, action, or result, on, w. dat. (Hom. et al.)
    ⓐ ἐπʼ ἄρτῳ ζῆν live on bread Mt 4:4; Lk 4:4 (both Dt 8:3. cp. Ps.-Pla., Alcib. 1, 105c; Plut., Mor. 526d; Alciphron 3, 7, 5; SibOr 4, 154). ἐ. τῷ ῥήματί σου depending on your word Lk 5:5. οὐ συνῆκαν ἐ. τοῖς ἄρτοις they did not arrive at an understanding (of it) (by reflecting) on (the miracle of) the loaves Mk 6:52 (cp. Demosth. 18, 121 τί σαυτὸν οὐκ ἐλλεβορίζεις ἐ. τούτοις [sc. λόγοις];=why do you not come to an understanding concerning these words?). ἐ. τῇ πίστει on the basis of faith Ac 3:16; Phil 3:9. ἐπʼ ἐλπίδι on the basis of hope, supporting itself on hope Ac 2:26 (? s. ἐλπίς 1bα); Ro 4:18; 8:20; 1 Cor 9:10; Tit 1:2.—Ac 26:6 ἐπʼ ἐλπίδι gives the basis of the trial at law, as does ἐ. εὐεργεσίᾳ 4:9. ἀπολύειν τ. γυναῖκα ἐ. πορνείᾳ Mt 19:9 (cp. Dio Chrys. 26 [43], 10 ἀπολύειν ἐπʼ ἀργυρίῳ; Ath. 2, 3 κρίνεσθαι … μὴ ἐ. τῷ ὀνόματι, ἐ. δὲ τῷ ἀδικήματι). γυναικὸς ἐ. πόλλαις ἁμαρτίαις διαβληθείσης Papias (2:17). On the basis of the testimony of two witnesses (cp. Appian, Iber. 79 §343 ἤλεγχον ἐ. μάρτυσι) Hb 10:28 (Dt 17:6); sim. use of ἐ. τινί on the basis of someth.: 8:6; 9:10, 15 (here it may also be taken in the temporal sense; s. 18 below), 17. ἁμαρτάνειν ἐ. τῷ ὁμοιώματι τ. παραβάσεως Ἀδάμ Ro 5:14 (ὁμοίωμα 1). δαπανᾶν ἐ. τινι pay the expenses for someone Ac 21:24. ἀρκεῖσθαι ἐ. τινι be content w. someth. 3J 10.
    ⓑ w. verbs of believing, hoping, trusting: πεποιθέναι (Wsd 3:9; Sus 35; 1 Macc 10:71; 2 Macc 7:40 and oft.) Lk 11:22; 18:9; 2 Cor 1:9; Hb 2:13 (2 Km 22:3). πιστεύειν Lk 24:25; Ro 9:33; 10:11; 1 Pt 2:6 (the last three Is 28:16). ἐλπίζειν (2 Macc 2:18; Sir 34:7) Ro 15:12 (Is 11:10); 1 Ti 4:10; 6:17; cp. 1J 3:3. παρρησιάζεσθαι Ac 14:3.
    ⓒ after verbs which express feelings, opinions, etc.: at, because of, from, with (Hom. et al.) διαταράσσεσθαι Lk 1:29. ἐκθαυμάζειν Mk 12:17. ἐκπλήσσεσθαι Mt 7:28; Mk 1:22; Lk 4:32; Ac 13:12. ἐξίστασθαι (Jdth 11:16; Wsd 5:2 al.) Lk 2:47. ἐπαισχύνεσθαι (Is 1:29) Ro 6:21. εὐφραίνεσθαι (Sir 16:1; 18:32; 1 Macc 11:44) Rv 18:20. θαμβεῖσθαι Mk 10:24; cp. Lk 5:9; Ac 3:10. θαυμάζειν (Lev 26:32; Jdth 10:7 al.; Jos., Ant. 10, 277) Mk 12:17 v.l. μακροθυμεῖν (Sir 18:11; 29:8; 35:19) Mt 18:26, 29; Lk 18:7; Js 5:7. μετανοεῖν (Plut., Ag. 803 [19, 5]; Ps.-Lucian, Salt. 84; Prayer of Manasseh [=Odes 12] 7; Just., A I, 61, 10; D. 95, 3 al.) 2 Cor 12:21. ὀδυνᾶσθαι (cp. Tob 6:15) Ac 20:38. ὀργίζεσθαι Rv 12:17. σπλαγχνίζεσθαι Mt 14:14; Lk 7:13. συλλυπεῖσθαι Mk 3:5. στυγνάζειν 10:22. χαίρειν (PEleph 13, 3; Jos., Ant. 1, 294; Tob 13:15; Bar 4:33; JosAs 4:2; Ar. 15, 7) Mt 18:13; Lk 1:14; 13:17; Ro 16:19 al. χαρὰν καὶ παράκλησιν ἔχειν Phlm 7. χαρὰ ἔσται Lk 15:7; cp. vs. 10 (Jos., Ant. 6, 116 ἡ ἐ. τῇ νίκῃ χαρά). Also w. verbs that denote aroused feelings παραζηλοῦν and παροργίζειν make jealous and angry at Ro 10:19 (Dt 32:21). παρακαλεῖν 1 Th 3:7a (cp. Just., D. 78:8 παράκλησιν ἐχουσῶν ἐ.), as well as those verbs that denote an expression of the emotions ἀγαλλιᾶσθαι (cp. Tob 13:15; Ps 69:5) Lk 1:47; Hs 8, 1, 18; 9, 24, 2. καυχᾶσθαι (Diod S 16, 70; Sir 30:2) Ro 5:2. κοπετὸν ποιεῖν (cp. 3 Macc 4:3) Ac 8:2. ὀλολύζειν Js 5:1. αἰνεῖν (cp. X., An. 3, 1, 45 al.) Lk 2:20. δοξάζειν (Polyb. 6, 53, 10; cp. Diod S 17, 21, 4 δόξα ἐ. ἀνδρείᾳ=fame because of bravery) Ac 4:21; 2 Cor 9:13. εὐχαριστεῖν give thanks for someth. (s. εὐχαριστέω 2; UPZ 59, 10 [168 B.C.] ἐ. τῷ ἐρρῶσθαί σε τ. θεοῖς εὐχαρίστουν) 1 Cor 1:4; cp. 2 Cor 9:15; 1 Th 3:9.—ἐφʼ ᾧ = ἐπὶ τούτῳ ὅτι for this reason that, because (Diod S 19, 98; Appian, Bell. Civ. 1, 112 §520; Ael. Aristid. 53 p. 640 D.; Synes., Ep. 73 p. 221c; Damasc., Vi. Isid. 154; Syntipas p. 12, 9; 127, 8; Thomas Mag. ἐφʼ ᾧ ἀντὶ τοῦ διότι; cp. W-S. §24, 5b and 12f. S. WKümmel, D. Bild des Menschen im NT ’48, 36–40) Ro 5:12 (SLyonnet, Biblica 36, ’55, 436–56 [denies a causal sense here]. On the probability of commercial idiom s. FDanker, FGingrich Festschr. ’72, 104f, also Ro 5:12, Sin under Law: NTS 14, ’68, 424–39; against him SPorter, TynBull 41, ’90, 3–30, also NTS 39, ’93, 321–33; difft. JFitzmyer, Anchor Bible Comm.: Romans, ad loc. ‘w. the result that all have sinned’); 2 Cor 5:4; Phil 3:12; for, indeed 4:10.
    ⑦ marker of addition to what is already in existence, to, in addition to. W. dat. (Hom. et al.; PEleph 5, 17 [284/283 B.C.] μηνὸς Τῦβι τρίτῃ ἐπʼ εἰκάδι; Tob 2:14; Sir 3:27; 5:5) προσέθηκεν τοῦτο ἐ. πᾶσιν he added this to everything else Lk 3:20 (cp. Lucian, Luct. [On Funerals], 24). ἐ. τ. παρακλήσει ἡμῶν in addition to our comfort 2 Cor 7:13. λύπη ἐ. λύπῃ grief upon grief Phil 2:27 v.l. (cp. Soph., Oed. C. 544, also Polyb. 1, 57, 1 πληγὴ ἐ. πληγῇ; Plut., Mor. 123f; Polyaenus 5, 52 ἐ. φόνῳ φόνον; Quint. Smyrn. 5, 602 ἐ. πένθει πένθος=sorrow upon sorrow; Sir 26:15). ἐ. τῇ σῇ εὐχαριστίᾳ to your prayer of thanks 1 Cor 14:16. So perh. also Hb 8:1. ἐ. πᾶσι τούτοις to all these Col 3:14; Lk 16:26 v.l. (X., Mem. 1, 2, 25 al.; Sir 37:15; cp. 1 Macc 10:42; Just., D. 133, 1 ἐ. τούτοις πᾶσι).—W. acc.: addition to someth. of the same kind Mt 6:27; Lk 12:25; Rv 22:18a. λύπην ἐ. λύπην sorrow upon sorrow Phil 2:27 (cp. Is 28:10, 13; Ezk 7:26; Ps 68:28).
    ⑧ marker of perspective, in consideration of, in regard to, on the basis of, concerning, about, w. gen. (Antig. Car. 164 ἐ. τῶν οἴνων ἀλλοιοῦσθαι; 4 Macc. 2:9 ἐ. τῶν ἑτέρων … ἔστιν ἐπιγνῶναι τοῦτο, ὅτι …; Ath. 29, 2 τὰ ἐ. τῆς μανίας πάθη) ἐ. δύο ἢ τριῶν μαρτύρων on the evidence of two or three witnesses 1 Ti 5:19 (cp. TestAbr A 13 p. 92, 22ff. [Stone p. 32]). Sim. in the expr. ἐ. στόματος δύο μαρτύρων (Dt 19:15) Mt 18:16; 2 Cor 13:1. ἐπʼ αὐτῆς on the basis of it Hb 7:11. ἐπʼ ἀληθείας based on truth = in accordance w. truth, truly (Demosth. 18, 17 ἐπʼ ἀληθείας οὐδεμιᾶς εἰρημένα; POxy 255, 16 [48 A.D.]; Da 2:8; Tob 8:7; En 104:11) Mk 12:14, 32; Lk 4:25; 20:21; Ac 4:27. ἐφʼ ἑαυτοῦ based on himself = to or by himself (X., An. 2, 4, 10; Demosth. 18, 224 ἐκρίνετο ἐφʼ ἑαυτοῦ; Dionys. Hal., Comp. Verb. 16 ἐ. σεαυτοῦ. Cp. Kühner-G. I 498e) 2 Cor 10:7.—To introduce the object which is to be discussed or acted upon λέγειν ἐ. τινος speak of, about someth. (Pla., Charm., 155d, Leg. 2, 662d; Isocr. 6, 41; Aelian, VH 1, 30; Jer 35:8; EpArist 162; 170; Ath. 5:1 ἐ. τοῦ νοητοῦ … δογματίζειν) Gal 3:16. Do someth. on, in the case of (cp. 1 Esdr 1:22) σημεῖα ποιεῖν ἐ. τῶν ἀσθενούντων work miracles on the sick J 6:2.—On B 13:6 s. τίθημι 1bζ.—In ref. to someth. (Aristot., Pol. 1280a, 17; 4 Macc 12:5 τῶν ἐ. τῆς βασιλείας … πραγμάτων; Just., A I, 5, 1 ἐφʼ ἡμῶν ‘in our case’, D. 131, 4; Ath. 15, 3 ἐ. τῆς ὕλης καὶ τοῦ θεοῦ ‘as respects God and matter, so …’) ἐ. τινων δεῖ ἐγκρατεύεσθαι in certain matters one must practice self-control Hm 8:1. οὔτε … οἴδασι τὸν ἐ. τοῦ πυροῦ σπόρον nor do they comprehend (the figurative sense of) the sowing of wheat AcPlCor 2:26 (cp. 1 Cor 15:36f).
    ⑨ marker of power, authority, control of or over someone or someth., over
    ⓐ w. gen. (Hdt. 5, 109 al.; Mitt-Wilck. I/1, 124, 1=BGU 1120, 1 [5 B.C.] πρωτάρχῳ ἐ. τοῦ κριτηρίου; 287, 1; LXX; AscIs 2:5 τοῦ ἐ. τῶν πραγματε[ι] ῶν=Denis p. 109) βασιλεύειν ἐ. τινος (Judg 9:8, 10; 1 Km 8:7) Rv 5:10. ἔχειν βασιλείαν ἐ. τῶν βασιλέων 17:18. ἐξουσίαν ἔχειν ἐ. τινος have power over someone 20:6. διδόναι ἐξουσίαν ἐ. τινος 2:26. καθιστάναι τινὰ ἐ. τινος set someone over, put someone in charge, of someth. or someone (Pla., Rep. 5, 460b; Demosth. 18, 118; Gen 39:4f; 1 Macc 6:14; 10:37; 2 Macc 12:20 al.; EpArist 281; τεταγμένος En 20:5) Mt 24:45; Lk 12:42; Ac 6:3. εἶναι ἐ. τινος (Synes., Ep. 79 p. 224d; Tob 1:22; Jdth 14:13; 1 Macc 10:69) ὸ̔ς ἦν ἐ. πάσης τῆς γάζης αὐτῆς who was in charge of all her treasure 8:27. Of God ὁ ὢν ἐ. πάντων (Apollonius of Tyana [I A.D.] in Eus., PE 4, 13) Ro 9:5; cp. Eph 4:6. ὁ ἐ. τινος w. ὤν to be supplied (Demosth. 18, 247 al.; Diod S 13, 47, 6; Plut., Pyrrh. 385 [5, 7], Aemil. Paul. 267 [23, 6]; PTebt 5, 88 [118 B.C.] ὁ ἐ. τ. προσόδων; 1 Macc 6:28; 2 Macc 3:7; 3 Macc 6:30 al.; EpArist 110; 174) ὁ ἐ. τοῦ κοιτῶνος the chamberlain Ac 12:20.
    ⓑ w dat. (X., Cyr. 1, 2, 5; 2, 4, 25 al., An. 4, 1, 13; Demosth. 19, 113; Aeschines 2, 73; Esth 8:12e; Just., A II, 5, 2 ἀγγέλοις οὓς ἐ. τούτοις ἔταξε; cp. Ath. 24, 3; Ath. 6, 4 τὸν ἐ. τῇ κινήσει τοῦ σώματος λόγον) Mt 24:47; Lk 12:44.
    ⓒ w. acc. (X., Hell. 3, 4, 20 al.; Dionys. Byz. §56 θεῷ ἐ. πάντα δύναμις; LXX; PsSol 17:3, 32) βασιλεύειν ἐ. τινα rule over someone (Gen 37:8; Judg 9:15 B al.) Lk 1:33; 19:14, 27; Ro 5:14. καθιστάναι τινὰ ἐ. τινα set someone over someone (X., Cyr. 4, 5, 58) κριτὴν ἐφʼ ὑμᾶς as judge over you Lk 12:14; ἡγούμενον ἐπʼ Αἴγυπτον Ac 7:10; cp. Hb 2:7 v.l. (Ps 8:7); 3:6; 10:21. ἐξουσίαν ἔχειν ἐ. τι Rv 16:9. ἐξουσίαν διδόναι ἐ. τι (Sir 33:20) Lk 9:1; 10:19; Rv 6:8; cp. 22:14. φυλάσσειν φυλακὰς ἐ. τι Lk 2:8 (cp. En 100:5). ὑπεραίρεσθαι ἐ. τινα exalt oneself above someone 2 Th 2:4 (cp. Da 11:36); but here the mng. against is also poss. (s. 12b below). πιστὸς ἐ. τι faithful over someth. Mt 25:21, 23.
    ⑩ marker of legal proceeding, before, w. acc. in the lang. of the law-courts ἐ. ἡγεμόνας καὶ βασιλεῖς ἄγεσθαι be brought before governors and kings Mt 10:18; cp. Lk 21:12 (cp. BGU 22, 36 [114 A.D.] ἀξιῶ ἀκθῆναι [=ἀχθῆναι] τ. ἐνκαλουμένους ἐ. σὲ πρὸς δέουσαν ἐπέξοδον; Just., A II, 2, 12 ἐ. Οὔρβικον). ὑπάγεις ἐπʼ ἄρχοντα you are going before the magistrate Lk 12:58; cp. Ac 16:19. ἤγαγον αὐτὸν ἐ. τὸν Πιλᾶτον Lk 23:1. ἐ. τοὺς ἀρχιερεῖς Ac 9:21. ἐ. Καίσαρα πορεύεσθαι come before the emperor 25:12. ἐ. τὰς συναγωγάς Lk 12:11. ἐ. τὸ βῆμα Ac 18:12. Cp. 3 above. Here the focus is on transfer to the judiciary.
    ⑪ marker of purpose, goal, result, to, for, w. acc. (Demetr.: 722 Fgm. 2, 3 Jac. ἐ. κατοικίαν) ἐ. τὸ βάπτισμα for baptism=to have themselves baptized Mt 3:7 (cp. Just., A I, 61, 10 ἐ. τὸ λουτρόν; D. 56, 1 ἐ. τὴν … κρίσιν πεμφθεῖσι). ἐ. τὴν θεωρίαν ταύτην for (i.e. to see) this sight Lk 23:48 (sim. Hom. et al.; POxy 294, 18 [22 A.D.]; LXX; Tat. 23, 2 ἐ. τὴν θέαν). ἐ. τὸ συμφέρον to (our) advantage Hb 12:10 (cp. Tat. 6, 1; 34, 2 οὐκ ἐ. τι χρήσιμον ‘to no purpose’). ἐ. σφαγήν Ac 8:32 (Is 53:7); cp. Mt 22:5; ἐ. τ. τελειότητα Hb 6:1. ἐ. τοῦτο for this (X., An. 2, 5, 22; Jos., Ant. 12, 23) Lk 4:43. ἐφʼ ὅ; for what (reason)? Mt 26:50 v.l. (s. ὅς 1bα and 1iβ). Cp. 16.
    ⑫ marker of hostile opposition, against
    ⓐ w. dat. (Hom. et al.; 2 Macc 13:19; Sir 28:23 v.l.; fig. Ath. 22, 7 τοὺς ἐπʼ αὐτοῖς λόγους ‘counter-evidence’) Lk 12:52f (s. use of acc. b below); Ac 11:19. Cp. J 8:7 v.l. (1bβ above).
    ⓑ w. acc. (Hdt. 1, 71; X., Hell. 3, 4, 20 al.; Jos., Ant. 13, 331; LXX; En; TestJud 3:1 al.; JosAs 19:2; Just., D. 103, 7; Tat. 36, 2) ὥρμησαν ἐ. αὐτόν Ac 7:57. ἔρχεσθαι Lk 14:31. ἐπαναστήσονται τέκνα ἐ. γονεῖς Mt 10:21; Mk 13:12; cp. ἔθνος ἐ. ἔθνος Mt 24:7; Mk 13:8. ἐφʼ ἑαυτόν divided against himself Mt 12:26; Mk 3:24f, 26; Lk 11:17f; cp. J 13:18 (s. Ps 40:10); Ac 4:27; 13:50 al.—Lk 12:53 (4 times; the first and third occurrences w. the acc. are prob. influenced by usage in Mic 7:6; the use of the dat. Lk 12:52f [s. a above] w. a verb expressing a circumstance is in accord with older Gk. [Il. et al.], which prefers the acc. with verbs of motion in ref. to hostility). Cp. 15.
    ⑬ marker of number or measure, w. acc. (Hdt. et. al.; LXX; GrBar 3:6) ἐ. τρίς (CIG 1122, 9; PHolm α18) three times Ac 10:16; 11:10. So also ἐ. πολύ more than once Hm 4, 1, 8. ἐ. πολύ (also written ἐπιπολύ) in a different sense to a great extent, carefully (Hdt., Thu. et al.; Lucian, D. Deor. 6, 2; 25, 2; 3 Macc 5:17; Jos., Ant. 17, 107) B 4:1. ἐ. πλεῖον to a greater extent, further (Hdt., Thu. et al.; Diod S 11, 60, 5 al.; prob. 2 Macc 12:36; TestGad 7:2; Ar. 4, 3; Ath. 7, 1 ἐ. το πλεῖστον) 2 Ti 3:9; 1 Cl 18:3 (Ps 50:4). ἐ. τὸ χεῖρον 2 Ti 3:13. ἐφʼ ὅσον to the degree that, in so far as (Diod S 1, 93, 2; Maximus Tyr. 11, 3c ἐφʼ ὅσον δύναται; Hierocles 14 p. 451) Mt 25:40, 45; B 4:11; 17:1; Ro 11:13.
    ⑭ marker indicating the one to whom, for whom, or about whom someth. is done, to, on, about
    ⓐ w. dat. πράσσειν τι ἐ. τινι do someth. to someone Ac 5:35 (thus Appian, Bell. Civ. 3, 15 §51; cp. δρᾶν τι ἐ. τινι Hdt. 3, 14; Aelian, NA 11, 11); about γεγραμμένα ἐπʼ αὐτῷ J 12:16 (cp. Hdt. 1, 66). προφητεύειν ἐ. τινι Rv 10:11. μαρτυρεῖν bear witness about Hb 11:4; Rv 22:16. ἐ. σοὶ … φανερώσει κύριος τὸ λύτρον the Lord will reveal the salvation to you GJs 7:2.
    ⓑ w. acc.
    α. ὁ ἄνθρωπος ἐφʼ ὸ̔ν γεγόνει τὸ σημεῖον the man on whom the miracle had been performed Ac 4:22 (cp. Just., D. 128, 1 κρίσεως γεγενημένης ἐ. Σόδομα). ἐφʼ ὸ̔ν λέγεται ταῦτα the one about whom this was said Hb 7:13 (cp. ἐ. πόρρω οὖσαν [γενεὰν] ἐγὼ λαλῶ En 1:2). γέγραπται ἐπʼ αὐτόν Mk 9:12f; cp. Ro 4:9; 1 Ti 1:18; βάλλειν κλῆρον ἐ. τι for someth. Mk 15:24; J 19:24 (Ps 21:19). ἀνέβη ὁ κλῆρος ἐ. Συμεών the lot came up in favor of Simeon GJs 24:4.
    β. of powers, conditions, etc., which come upon someone or under whose influence someone is: on, upon, to, over ἐγένετο ῥῆμα θεοῦ ἐ. Ἰωάννην the word of God came to John Lk 3:2 (cp. Jer 1:1). Of divine blessings (cp. En 1:8; ParJer 5:28) Mt 10:13; 12:28; Lk 10:6; 11:20; cp. 10:9; Ac 10:10. ἵνα ἐπισκηνώσῃ ἐπʼ ἐμὲ ἡ δύναμις τ. Χριστοῦ that the power of Christ may rest upon me 2 Cor 12:9. χάρις θεοῦ ἦν ἐπʼ αὐτό Lk 2:40. Various verbs are used in ref. to the Holy Spirit, either in pass. or act. role, in connection w. ἐ. τινα: ἐκχεῖν Ac 2:17f (Jo 3:1f); cp. 10:45; Tit 3:6. ἀποστέλλειν (ἐξαποστέλλειν v.l.) Lk 24:49. ἐπέρχεσθαι 1:35; Ac 1:8 (Just., D. 87, 3; cp. ἔρχεσθαι A I, 33, 6; D. 49, 7 ἀπὸ τοῦ Ἠλίου ἐ. τὸν Ἰωάννην ἐλθεῖν). ἐπιπίπτειν 10:44. καταβαίνειν Lk 3:22; J 1:33. τίθεσθαι Mt 12:18 (cp. Is 42:1). Also εἶναι Lk 2:25. μένειν J 1:32f. ἀναπαύεσθαι 1 Pt 4:14. Of unpleasant or startling experiences Lk 1:12, 65; 4:36; Ac 13:11; 19:17; Rv 11:11.—Lk 19:43; 21:35, cp. vs. 34; J 18:4; Eph 5:6; cp. Rv 3:3.—Ro 2:2, 9; 15:3 (Ps 68:10). Of the blood of the righteous, that comes over or upon the murderers Mt 23:35; 27:25; Ac 5:28. Of care, which one casts on someone else 1 Pt 5:7 (Ps 54:23).
    ⑮ marker of feelings directed toward someone, in, on, for, toward, w. acc., after words that express belief, trust, hope: πιστεύειν ἐ. τινα, w. acc. (Wsd 12:2; Just., D. 16:4 al.) Ac 9:42; 11:17; 16:31; 22:19; Ro 4:24. πίστις Hb 6:1. πεποιθέναι (Is 58:14) Mt 27:43; 2 Th 3:4; 2 Cor 2:3. ἐλπίζειν (1 Ch 5:20; 2 Ch 13:18 al.; PsSol 9:10; 17:3; Just., D. 16:4 al.) 1 Pt 1:13; 1 Ti 5:5. After words that characterize an emotion or its expression: for κόπτεσθαι (Zech 12:10) Rv 1:7; 18:9. κλαίειν Lk 23:28; Rv 18:9 (cp. JosAs 15:9 χαρήσεται ἐ. σέ). σπλαγχνίζεσθαι Mt 15:32; Mk 8:2; 9:22; Hm 4, 3, 5; Hs 9, 24, 2. χρηστός toward Lk 6:35. χρηστότης Ro 11:22; Eph 2:7; cp. Ro 9:23. Esp. also if the feelings or their expressions are of a hostile nature: toward, against (cp. λοιδορεῖν Just., D. 137, 2) ἀποτομία Ro 11:22. μαρτύριον Lk 9:5. μάρτυς ἐ. τ. ἐμὴν ψυχήν a witness against my soul (cp. Dssm., LO 258; 355 [LAE 304; 417]) 2 Cor 1:23. ἀσχημονεῖν 1 Cor 7:36. μοιχᾶσθαι Mk 10:11. τολμᾶν 2 Cor 10:2 (En 7:4). βρύχειν τ. ὀδόντας Ac 7:54. Cp. 12.
    ⑯ marker of object or purpose, with dat. in ref. to someth. (Hom., Thu. et al.; SIG 888, 5 ἐ. τῇ τῶν ἀνθρ. σωτηρίᾳ; PTebt 44, 6 [114 B.C.] ὄντος μου ἐ. θεραπείᾳ ἐν τῷ Ἰσιείω; LXX; TestJob 3:5 ὁ ἐ. τῇ σωτηρίᾳ τῆς ἐμῆς ψυχῆς ἐλθών; Jos., Ant. 5, 101; Just., A I, 29, 1 ἐ. παίδων ἀναστροφῇ; D. 91, 4 ἐ. σωτηρίᾳ τῶν πιστευόντων) καλείν τινα ἐ. τινι call someone for someth. Gal 5:13 (on ἐπʼ ἐλευθερίᾳ cp. Demosth. 23, 124; [59], 32); ἐ. ἀκαθαρσίᾳ for impurity, i.e. so that we should be impure 1 Th 4:7. κτισθέντες ἐ. ἔργοις ἀγαθοῖς for good deeds Eph 2:10. λογομαχεῖν ἐ. καταστροφῇ τῶν ἀκουόντων for the ruin of those who hear 2 Ti 2:14 (cp. Eur., Hipp. 511; X., Mem. 2, 3, 19 ἐ. βλάβη; Hdt. 1, 68 ἐ. κακῷ ἀνθρώπου; Polyb. 27, 7, 13 and PGM 4, 2440 ἐπʼ ἀγαθῷ=‘for good’). Cp. 11.
    ⑰ marker in idiom of authorization, w. dat.: the formula ἐ. τῷ ὀνοματί τινος, in the name of someone, used w. many verbs (Just., D. 39, 6 w. γίνεσθαι, otherw. ἐ. ὀνόματος, e.g. A I, 61, 13; w. διὰ τοῦ ὀ. and in oaths κατὰ τοῦ ὀ. A II, 6, 6, D. 30, 3; 85, 2.—Ath. 23, 1 ἐ. ὀνόματι εἰδώλων.—ἐν τῷ ὀνόματι LXX; JosAs 9:1), focuses on the authorizing function of the one named in the gen. (cp. WHeitmüller [‘Im Namen Jesu’ 1903, 13ff], ‘in connection with, or by the use of, i.e. naming, or calling out, or calling upon the name’ [88]): βαπτίζειν Ac 2:38. δέχεσθαί τινα Mt 18:5; Mk 9:37; Lk 9:48. διδάσκειν Ac 4:18; 5:28. δύναμιν ποιεῖν Mk 9:39. ἐκβάλλειν δαιμόνια Lk 9:49 v.l. ἔρχεσθαι Mt 24:5; Mk 13:6; Lk 21:8. κηρύσσειν 24:47. λαλεῖν Ac 4:17; 5:40. Semantically divergent from the preceding, but formulaically analogous, is καλεῖν τινα ἐ. τῷ ὀν. τινος name someone after someone (2 Esdr 17:63) Lk 1:59.—ὄνομα 1dγג.—M-M.
    ⑱ marker of temporal associations, in the time of, at, on, for
    ⓐ w. gen., time within which an event or condition takes place (Hom.+) in the time of, under (kings or other rulers): in the time of Elisha Lk 4:27 (cp. Just., D. 46, 6 ἐ. Ἠλίου). ἐ. τῆς μετοικεσίας at the time of the exile Mt 1:11. Under=during the rule or administration of (Hes., Op. 111; Hdt. 6, 98 al.; OGI 90, 15; PAmh 43, 2 [173 B.C.]; UPZ 162 V, 5 [117 B.C.]; 1 Esdr 2:12; 1 Macc 13:42; 2 Macc 15:22; Jos., Ant. 12, 156 ἐ. ἀρχιερέως Ὀ.) ἐ. Ἀβιαθὰρ ἀρχιερέως under, in the time of, Abiathar the high priest Mk 2:26. ἐ. ἀρχιερέως Ἅννα καὶ Καιάφα Lk 3:2. ἐ. Κλαυδίου Ac 11:28 (Just., A I, 26, 2). ἐ. τῶν πατέρων in the time of the fathers 1 Cl 23:3. ἐπʼ ἐσχάτων τῶν ἡμερῶν in the last days (Gen 49:1; Num 24:14; Mi 4:1; Jer 37:24; Da 10:14) 2 Pt 3:3; Hs 9, 12, 3; cp. Hb 1:2. ἐπʼ ἐσχάτου τοῦ χρόνου in the last time Jd 18. ἐπʼ ἐσχάτου τῶν χρόνων at the end of the times/ages 1 Pt 1:20. ἐ. τῶν προσευχῶν μου when I pray, in my prayers (cp. PTebt 58, 31 [111 B.C.] ἐ. τ. διαλόγου, ‘in the discussion’; 4 Macc 15:19 ἐ. τ. βασάνων ‘during the tortures’; Sir 37:29; 3 Macc 5:40; Demetr.: 722, Fgm. 1, 14 Jac. ἐ. τοῦ ἀρίστου; Synes., Ep. 121 p. 258c ἐ. τῶν κοινῶν ἱερῶν) Ro 1:10; Eph 1:16; 1 Th 1:2; Phlm 4.
    ⓑ w. dat., time at or during which (Hom. et al.; PTebt 5, 66 [118 B.C.]; PAmh 157; LXX; Just., A I, 13, 3 ἐ. χρόνοις Τίερίου) at, in, at the time of, during: ἐ. τοῖς νῦν χρόνοις in these present times 2 Cl 19:4. ἐ. τῇ πρώτῃ διαθήκῃ at the time of the first covenant Hb 9:15. ἐ. συντελείᾳ τ. αἰώνων at the close of the age 9:26 (Tat. 13, 1 ἐ. ς. τοῦ κόσμου; cp. Sir 22:10 and PLond III, 954, 18 p. 154 [260 A.D.] ἐ. τέλει τ. χρόνου; POxy 275, 20 [66 A.D.] ἐ. συνκλεισμῷ τ. χρόνου; En 27:3 ἐπʼ ἐσχάτοις αἰώσιν). ἐ. τῇ θυσίᾳ at the time of, together with, the sacrifice Phil 2:17. ἐ. πάσῃ τῇ μνείᾳ ὑμῶν at every remembrance of you Phil 1:3. ἐ. παροργισμῷ ὑμῶν during your wrath, i.e. while you are angry Eph 4:26. ἐ. πάσῃ τῇ ἀνάγκῃ in all (our) distress 1 Th 3:7b. ἐ. πάσῃ τῇ θλίψει 2 Cor 1:4. ἐ. τούτῳ in the meanwhile J 4:27 (Lucian, Dial. Deor. 17, 2, cp. Philops. 14 p. 41; Syntipas p. 76, 2 ἐφʼ ἡμέραις ἑπτα; 74, 6).
    ⓒ w. acc.
    α. answering the question ‘when?’ on: ἐ. τὴν αὔριον (Sb 6011, 14 [I B.C.]; PRyl 441 ἐ. τὴν ἐπαύριον) (on) the next day Lk 10:35; Ac 4:5. ἐ. τὴν ὥραν τ. προσευχῆς at the hour of prayer 3:1 (Polyaenus 8, 17 ἐ. ὥραν ὡρισμένην).
    β. answering the qu. ‘how long?’ for, over a period of (Hom. et al.; Mitt-Wilck. II/2, 170, 8=BGU 1058, 9 [13 B.C.]; POxy 275, 9; 15 ἐ. τὸν ὅλον χρόνον; PTebt 381, 19 ἐφʼ ὸ̔ν χρόνον περίεστιν ἡ μήτηρ; LXX; En 106:15; TestJob 30:2 ἐ. ὥρας τρεῖς; TestJud 3:4; TestGad 5:11; Jos., Ant. 11, 2; Just., D. 142, 1 ἐ. ποσόν ‘for awhile’) ἐ. ἔτη τρία for three years (Phlegon: 257 Fgm. 36, 2, 1 Jac.) Lk 4:25. ἐ. τρεῖς ἡμέρας for three days (Diod S 13, 19, 2; Arrian, Anab. 4, 9, 4; GDI 4706, 119 [Thera] ἐπʼ ἀμέρας τρεῖς) GPt 8:30 al. ἐ. ἡμέρας πλείους over a period of many days (Jos., Ant. 4, 277) Ac 13:31.—16:18 (ἐ. πολλὰς ἡμέρας as Appian, Liby. 29 §124; cp. Diod S 3, 16, 4); 17:2; 19:8, 10, 34; 27:20; Hb 11:30. ἐ. χρόνον for a while (cp. Il. 2, 299; Hdt. 9, 22, 1; Apollon. Rhod. 4, 1257; Jos., Vi. 2) Lk 18:4. ἐ. πλείονα χρόνον (Diod S 3, 16, 6; Hero Alex. I p. 344, 17) Ac 18:20. ἐφʼ ὅσον χρόνον as long as Ro 7:1; 1 Cor 7:39; Gal 4:1. Also ἐφʼ ὅσον as long as Mt 9:15; 2 Pt 1:13 (for other mngs. of ἐφʼ ὅσον s. above under 13). ἐφʼ ἱκανόν (sc. χρόνον) for a considerable time (EpArist 109) Ac 20:11. ἐ. χρόνον ἱκανόν Qua. ἐ. πολύ for a long time, throughout a long period of time (Thu. 1, 7; 1, 18, 1; 2, 16, 1 al.; Appian, Liby. 5 §21; Arrian, Cyneg. 23, 1; Lucian, Toxar. 20; Wsd 18:20; Sir 49:13; JosAs 19:3; Jos., Vi. 66: Just., A I, 65, 3) Ac 28:6. ἐ. πλεῖον the same (schol. on Pind., N. 7, 56b; PLille 3, 16 [III B.C.]; Jdth 13:1; Sir prol. l. 7; Jos., Ant. 18, 150) Ac 20:9; any longer (Lucian, D. Deor. 5, 3; Appian, Hann. 54 §227; 3 Macc 5:8; Wsd 8:12; Ath. 12, 3) Ac 24:4; 1 Cl 55:1.

    Ελληνικά-Αγγλικά παλαιοχριστιανική Λογοτεχνία > ἐπί

  • 9 tanto

    adj.
    so much, all that much, that much, as much.
    adv.
    so much, such a lot, so, so very much.
    pron.
    as much, so much, all that much, that much.
    m.
    1 portion, certain amount.
    2 score point, point.
    * * *
    1 (incontables) so much; (contables) so many
    ■ ¡tengo tanto calor! I'm so hot!
    ■ ¡ha pasado tanto tiempo! it's been so long!
    1 (incontable) so much; (contable) so many
    1 (cantidad) so much
    ■ ¡te quiero tanto! I love you so much!
    2 (tiempo) so long
    3 (frecuencia) so often
    1 (punto) point; (fútbol) goal
    2 (cantidad imprecisa) so much, a certain amount
    3 (poco) bit
    \
    a las tantas familiar very late, at an unearthly hour
    a tantos de sometime in
    apuntar un tanto / marcar un tanto (gen) to score a point 2 (fútbol) to score a goal
    con tanto / de tanto with so much
    cuanto más... tanto más... the more... the more...
    en tanto / entre tanto / mientras tanto meanwhile
    eso es tanto como... that is like...
    estar al tanto (informado) to be informed 2 (alerta) to be on the alert
    ni tanto ni tan poco / ni tanto ni tan calvo familiar neither one extreme nor the other
    no es para tanto / no hay para tanto it's not that bad
    no será tanto it can't be as bad as you make out
    otro tanto as much again, the same again
    por lo tanto therefore
    ser uno de tantos / ser una de tantos to be nothing special
    tanto cuanto as much as
    tanto más / tanto menos all the more / all the less
    tanto mejor / tanto peor so much the better / so much the worse
    tanto si... como si... whether... or...
    uno de tantos / una de tantas run-of-the-mill
    ... y tantos /... y tantas (cantidad) odd 2 (año) something
    tanto por ciento percentage
    ————————
    1 (punto) point; (fútbol) goal
    2 (cantidad imprecisa) so much, a certain amount
    3 (poco) bit
    * * *
    1. noun m.
    1) point, goal
    3) rate
    •
    2. (f. - tanta)
    adj.
    1) so many, so much, such
    2) as many, as much
    3. adv.
    •
    - entre tanto
    - por lo tanto
    - un tanto     4. (f. - tanta)
    pron.
    so many, so much
    * * *
    1. ADJ
    1) [indicando gran cantidad] [en singular] so much; [en plural] so many

    ¡tuve tanta suerte! — I was so lucky!

    ¡tengo tantas cosas que hacer hoy! — I have so many things to do today!

    • tanto... como — [en singular] as much... as; [en plural] as many... as

    • tanto gusto — how do you do?, pleased to meet you

    2) [indicando cantidad indeterminada]

    hay otros tantos candidatos — there are as many more candidates, there's the same number of candidates again

    2. PRON
    1) (=gran cantidad) [en singular] so much; [en plural] so many

    • tanto como — [en singular] as much as; [en plural] as many as

    • es uno de tantos — he's nothing special

    2) (=cantidad indeterminada)

    las tantas (de la madrugada o de la noche) —

    -¿qué hora es? -deben de ser las tantas — "what's the time?" - "it must be pretty late"

    3) [otras locuciones]

    • entre tanto — meanwhile

    • mientras tanto — meanwhile

    • no es para tanto — [al quejarse] it's not as bad as all that; [al enfadarse] there's no need to get like that about it

    • por lo tanto — so, therefore

    ni tanto así —

    ¡y tanto! —

    -¿necesitarás unas vacaciones? -¡y tanto! — "do you need a holiday?" - "you bet I do!"

    3. ADV
    1) [con verbos] [indicando duración, cantidad] so much; [indicando frecuencia] so often

    se preocupa tanto que no puede dormir — he gets so worried that he can't sleep, he worries so much that he can't sleep

    ¡cuesta tanto comprar una casa! — buying a house is such hard work!

    ¡no corras tanto! — don't run so fast!

    ahora no la veo tanto — I don't see so o as much of her now, I don't see her so often now

    • tanto como, él gasta tanto como yo — he spends as much as I do o as me

    tanto como corre, va a perder la carrera — he may be a fast runner, but he's still going to lose the race

    • tanto es así que — so much so that

    montar 2., 3)
    2) [con adjetivos, adverbios]

    los dos son ya mayores, aunque su mujer no tanto — the two of them are elderly, although his wife less so

    • tanto como, es difícil, pero tanto como eso no creo — it's difficult, but not that difficult

    es un poco tacaño, pero tanto como estafador, no — he's a bit on the mean side, but I wouldn't go so far as to call him a swindler

    • es tanto más difícil — it is all the more difficult

    es tanto más loable cuanto que... — it is all the more praiseworthy because...

    • tanto peor — so much the worse

    tanto peor para ti — it's your loss o that's just too bad

    3) [en locuciones conjuntivas]

    • en tanto — as (being)

    • en tanto que — (=mientras que) while; (=como) as

    no puede haber democracia en tanto que siga habiendo torturas — for as long as there is torture, there can never be democracy, there cannot be democracy while there is torture

    4. SM
    1) (=cantidad)

    ¿qué tanto será? — LAm how much (is it)?

    • otro tanto, las máquinas costaron otro tanto — the machines cost as much again o the same again

    2) (=punto) (Ftbl, Hockey) goal; (Baloncesto, Tenis) point

    • apuntar los tantos — to keep score

    tanto a favor — goal for, point for

    tanto en contra — goal against, point against

    apuntarse 3)
    3)

    • estar al tanto — to be up to date

    • mantener a algn al tanto de algo — to keep sb informed about sth

    • poner a algn al tanto de algo — to put sb in the picture about sth

    4)

    • un tanto — [como adv] rather

    * * *
    I
    1) [see note under tan] ( aplicado a adjetivo o adverbio) so; ( aplicado a verbo) so much

    si es así, tanto mejor — if that's the case, so much the better

    y si no te gusta, tanto peor para ti — and if you don't like it, too bad o (colloq) tough!

    tan/tanto... que — so... (that)

    tan/tanto... como — as... as

    sale tanto como tú — he goes out as much o as often as you do

    2) (AmL exc RPl)

    qué tanto/qué tan: ¿qué tan alto es? how tall is he?; ¿qué tanto hay de cierto en eso? — how much of it is true?

    3) para locs ver tanto III 2)
    II
    - ta adjetivo
    1)
    a) (sing) so much; (pl) so many

    había tanto espacio/tantos niños — there was so much space/there were so many children

    tiene tanta fuerza...! — she has such strength...!

    tanto/tantos... como as much/as many...as; sufro tanto como ella I suffer as much as she does; no hubo tantos turistas como el año pasado there weren't been as many o so many tourists as last year; tengo tanta suerte como tú — I'm as lucky as you are

    tenía setenta y tantos años — he was seventy something, he was seventy-odd (colloq)

    2) (sing) (fam) ( con valor plural) so many
    III
    - ta pronombre
    1)
    a) (sing) so much; (pl) so many

    quería azúcar, pero no tanta — I wanted sugar but not that much

    ¿de verdad gana tanto? — does he really earn that much?

    ni tanto ni tan calvo or tan poco — there's no need to go that far

    no te pongas así, no es para tanto — come on, there's no need to get like that about it

    duele, pero no es para tanto — it hurts, but it's not that bad

    tanto tienes tanto vales — you are what you own

    cincuenta y tantas — fifty-odd, fifty or so

    aún faltan dos horas - ¿tanto? — there's still two hours to go - what? that long?

    en tanto + subj — as long as, so long as

    entre tanto — meanwhile, in the meantime

    hasta tanto + subj — (frml)

    cuesta $15 y las pilas, casi otro tanto — it costs $15 and then the batteries cost nearly as much again

    otro tanto cabe decir de... — the same can be said of...

    tan siquiera: no pudo ni tan siquiera gritar he couldn't even shout; cómprale tan siquiera unas flores at least buy her some flowers; si tan siquiera me hubieras prevenido! if only you'd warned me!; tan sólo only; tanto es así que... so much so that...; tanto más cuanto que... — especially since...

    IV
    1) ( cantidad)
    2) ( punto - en fútbol) goal; (- en fútbol americano) point; (- en tenis, en juegos) point

    al tanto: me puso al tanto she put me in the picture; mantenerse al tanto de to keep up to date with; te mantendré al tanto I'll keep you informed; estar al tanto (pendiente, alerta) to be on the ball (colloq); ya está al tanto de lo ocurrido he already knows what's happened; un tanto triste — somewhat o rather o a little sad

    * * *
    I
    1) [see note under tan] ( aplicado a adjetivo o adverbio) so; ( aplicado a verbo) so much

    si es así, tanto mejor — if that's the case, so much the better

    y si no te gusta, tanto peor para ti — and if you don't like it, too bad o (colloq) tough!

    tan/tanto... que — so... (that)

    tan/tanto... como — as... as

    sale tanto como tú — he goes out as much o as often as you do

    2) (AmL exc RPl)

    qué tanto/qué tan: ¿qué tan alto es? how tall is he?; ¿qué tanto hay de cierto en eso? — how much of it is true?

    3) para locs ver tanto III 2)
    II
    - ta adjetivo
    1)
    a) (sing) so much; (pl) so many

    había tanto espacio/tantos niños — there was so much space/there were so many children

    tiene tanta fuerza...! — she has such strength...!

    tanto/tantos... como as much/as many...as; sufro tanto como ella I suffer as much as she does; no hubo tantos turistas como el año pasado there weren't been as many o so many tourists as last year; tengo tanta suerte como tú — I'm as lucky as you are

    tenía setenta y tantos años — he was seventy something, he was seventy-odd (colloq)

    2) (sing) (fam) ( con valor plural) so many
    III
    - ta pronombre
    1)
    a) (sing) so much; (pl) so many

    quería azúcar, pero no tanta — I wanted sugar but not that much

    ¿de verdad gana tanto? — does he really earn that much?

    ni tanto ni tan calvo or tan poco — there's no need to go that far

    no te pongas así, no es para tanto — come on, there's no need to get like that about it

    duele, pero no es para tanto — it hurts, but it's not that bad

    tanto tienes tanto vales — you are what you own

    cincuenta y tantas — fifty-odd, fifty or so

    aún faltan dos horas - ¿tanto? — there's still two hours to go - what? that long?

    en tanto + subj — as long as, so long as

    entre tanto — meanwhile, in the meantime

    hasta tanto + subj — (frml)

    cuesta $15 y las pilas, casi otro tanto — it costs $15 and then the batteries cost nearly as much again

    otro tanto cabe decir de... — the same can be said of...

    tan siquiera: no pudo ni tan siquiera gritar he couldn't even shout; cómprale tan siquiera unas flores at least buy her some flowers; si tan siquiera me hubieras prevenido! if only you'd warned me!; tan sólo only; tanto es así que... so much so that...; tanto más cuanto que... — especially since...

    IV
    1) ( cantidad)
    2) ( punto - en fútbol) goal; (- en fútbol americano) point; (- en tenis, en juegos) point

    al tanto: me puso al tanto she put me in the picture; mantenerse al tanto de to keep up to date with; te mantendré al tanto I'll keep you informed; estar al tanto (pendiente, alerta) to be on the ball (colloq); ya está al tanto de lo ocurrido he already knows what's happened; un tanto triste — somewhat o rather o a little sad

    * * *
    tanto1
    * al tanto = in the know, in step.
    * al tanto de = on the lookout for, on the alert for, in step with.
    * debe por lo tanto ser una consecuencia lógica que = it must therefore follow that.
    * en tanto por ciento = percentage-wise.
    * estar al tanto = monitor + developments.
    * estar al tanto de = be on the lookout for, keep + track of, keep + Posesivo + eyes peeled, keep + Posesivo + eyes skinned.
    * estar al tanto de las cosas = stay on + top of things, keep on + top of things, be on top of things.
    * mantenerse al tanto = stay + tuned.
    * mantenerse al tanto de = keep in + sync, keep + a finger on the pulse of, keep + track of, stay in + step with, keep in + step with, keep + step with.
    * mantenerse al tanto de las cosas = stay on + top of things, keep on + top of things, be on top of things.
    * mantenerse al tanto de las noticias = keep up with + the news.
    * mantenerse al tanto de los avances = track + developments.
    * mientras tanto = in (the) meantime, meantime, ad interim.
    * no estar al tanto de = be out of touch with.
    * otros tantos = as many.
    * poner a Alguien al tanto de = fill + Alguien + in on.
    * poner al tanto (de) = bring into + the swim of, bring + Nombre + up to speed (on), get + Nombre + up to speed on.
    * poner al tanto sobre = give + Nombre + the lowdown on.
    * ponerse al tanto = get + up to speed, wise up.
    * ponerse al tanto de = get up to + speed on.
    * por lo tanto = consequently, ergo, so, then, thereby, therefore, thus, it follows that.
    * por tanto = consequently, ergo, so, then, thereby, therefore, thus, it follows that.
    tanto2
    = so much, so + Participio, quite so much.

    Ex: It is rather a pity that book reviewers tend to ignore this very popular genre so much.

    Ex: On the other hand, 626 is now unused, for the subject to which it was originally allocated, Canal engineering, has so decreased in importance that it no longer justifies a separate heading.
    Ex: But we are not then acting quite so much out of blindness or inarticulateness; we are selfishly or fearfully or wilfully trying to short-circuit what we know underneath to be more nearly the true state of things.
    * cada tanto = every so often, every now and then, every now and again, every once in a while.
    * cada tantos minutos = every few minutes.
    * cada tantos + Período de Tiempo = every few + Período de Tiempo.
    * cada tanto tiempo = every so often, every now and then, every now and again, every once in a while.
    * cambiar tanto que resulta irreconocible = change + beyond (all) recognition.
    * con tan buenos resultados = to such good effect.
    * con tan poca antelación = at such short notice.
    * con tan poca anticipación = at such short notice.
    * con tanta frecuencia = so often.
    * desde hace tanto tiempo = so long.
    * dinero que tanto ha costado ganar = hard-earned money.
    * durante tanto tiempo = for so long, so long.
    * durante tanto tiempo como sea posible = for as long as possible.
    * en tanto en cuanto = as long as, so long as.
    * en tanto en cuanto que = inasmuch as, insomuch as.
    * en tanto en cuanto + Subjuntivo = provided (that).
    * en tanto que = insofar as [in so far as].
    * es por lo tanto deducible = it therefore follows that.
    * es por lo tanto lógico que = it therefore follows that.
    * estar mareado de tanto trabajo = be reeling.
    * estar tan bueno que no se puede dejar de comer = moreish, moreish.
    * nada menos que + Nombre + tan + Adjetivo + como = no less + Adjetivo + Nombre + than.
    * no ser tan bueno como se dice = not + it's cracked up to be.
    * no tan bueno = not-so-good.
    * quedarse tan fresco = not bat an eyelash, not bat an eyelid.
    * ser tan buen momento como cualquier otro = be as good a time as any.
    * ser un momento tan bueno como cualquier otro = be as good a time as any.
    * tan = all too + Adjetivo.
    * tan + Adjetivo = most + Adjetivo, so + Adjetivo, as + Adjetivo + as that.
    * tan + Adjetivo/Adverbio = all that + Adjetivo/Adverbio.
    * tan + Adjetivo + como = as + Adjetivo + as, every bit as + Adjetivo + as.
    * tan + Adjetivo + como de costumbre = as + Adjetivo + as ever.
    * tan + Adjetivo + como siempre = as + Adjetivo + as ever.
    * tan + Adverbio = ever so + Adverbio.
    * tan amado de todos = so beloved of all.
    * tan amado por todos = so beloved of all.
    * tan a menudo = so often.
    * tan anunciado = much-vaunted, much-touted, long-heralded, much-heralded.
    * tan astuto como un zorro = as sly as a fox, as wily as a fox.
    * tan borracho como una cuba = as drunk as a lord, as drunk as a newt, as drunk as a skunk.
    * tan bueno como ningún otro = as good as any.
    * tan cacareado = much-vaunted, much-touted, long-heralded, much-heralded, much acclaimed.
    * tan claro como el agua = as clear as a bell.
    * tan duro como el pedernal = as hard as nails.
    * tan duro como la piedra = as hard as nails.
    * tan duro como la suela de un zapato = as tough as leather, as tough as nails, as tough as nuts, as tough as old boots, as tough as shoe leather.
    * tan duro como una piedra = as hard as nails, as tough as nuts, as tough as nails, as tough as leather, as tough as old boots, as tough as shoe leather.
    * tan fácil como coser y cantar = as simple as ABC.
    * tan famoso = much acclaimed.
    * tan fresco = as cool as a cucumber.
    * tan inocente como un bebé = as innocent as a lamb.
    * tan lejano como = as far afield as.
    * tan lejos como = as far away as.
    * tan manso como un cordero = as meek as a lamb.
    * tan pancho = as cool as a cucumber, unfazed.
    * tan pregonado = much-vaunted.
    * tan pronto = quite so soon.
    * tan pronto como = as soon as, just as soon as, no sooner... than.
    * tan pronto como + Pronombre + sea posible = at + Posesivo + earliest convenience.
    * tan pronto como sea posible = as soon as possible (asap), at an early a juncture as possible.
    * tan querido de todos = so beloved of all.
    * tan querido por todos = so beloved of all.
    * tan rápido como una liebre = as quick as a wink.
    * tan rápido como un rayo = as quick as a wink.
    * tan rápido como un relámpago = as quick as a wink.
    * tan renombrado = much acclaimed.
    * tan simple como = with as little ado as.
    * tan sordo como una tapia = as deaf as a post.
    * tan sorprendente como pueda parecer = as amazing as it seems.
    * tan suave como el terciopelo = as smooth as silk, as soft as velvet.
    * tan suave como la seda = as soft as silk, as smooth as silk.
    * tan suave como un guante = as meek as a lamb.
    * tanto como = as many... as..., as much as + Adjetivo, both... and..., no less than, equally, if not, so much as.
    * tanto como sea posible = as far as possible.
    * tanto como siempre = as much as ever.
    * tanto es así que = so much so that.
    * tanto mejor = so much the better.
    * tanto por ciento = percentage.
    * tanto que = so much so that, insomuch that.
    * tantos = so many.
    * tanto tiempo = so much time, this long, such a very long time.
    * tan tranquilo = unfazed.
    * tardar tanto tiempo en = take + so long to.
    * uno más de tantos en la organización = a cog in the machine.
    * uno más de tantos en la organización = a cog in the wheel.
    * un tanto + Adjetivo = vaguely + Adjetivo.

    tanto3
    3 = goal.

    Ex: Kristen Taylor leads Carolina with three goals and an assist.

    * encargado de anotar los tantos = scorer.
    * marcar un tanto = score, poach + a goal, score + goal.
    * tanto de la victoria = winning goal.
    * tanto del empate = equaliser [equalizer, -USA].

    * * *
    es tan difícil de describir it's so difficult to describe
    ¡es una chica tan amable! she's such a nice girl!
    ¡te he echado tanto de menos! I've missed you so much!
    si es así, tanto mejor if that's the case, so much the better
    y si no te gusta, tanto peor para ti and if you don't like it, too bad o ( colloq) tough!
    vamos, no es tan difícil come on, it's not that difficult
    ¡y tanto! and how!
    el tan esperado acontecimiento the long-awaited event
    ya no cenamos afuera tanto nowadays we don't eat out so often o so much
    de tanto que habla te marea he talks so much he makes your head spin
    es tanto más importante cuanto que es su única fuente de ingresos ( frml); it is all the more important because it is his only source of income
    no deberías trabajar/gastar tanto you shouldn't work so hard/spend so much
    tan/tanto … QUE:
    llegó tan tarde que ya no había nadie he arrived so late (that) everybody had gone
    tanto insistió que no tuve más remedio que quedarme he was so insistent that I just had to stay
    tan/tanto … COMO:
    no es tan tímida como parece she's not as shy as she looks
    sale tanto como tú/como se lo permiten los compromisos he goes out as much o as often as you do/as his commitments allow
    tan pronto como le sea posible as soon as you can, as soon as possible
    no han mejorado tanto como para poder ganar el torneo they haven't improved enough to win the tournament
    tanto Suárez como Vargas votaron en contra both Suárez and Vargas voted against
    te lo cobran tanto si lo comes como si no lo comes they charge you for it whether you eat it or not
    B
    ( AmL exc CS): qué tanto/qué tan: ¿qué tan alto es? how tall is he?
    es difícil decir qué tanto hay de autobiográfico en la novela it is difficult to say how much of the novel is autobiographical
    C para locs ver tanto3 pron B. (↑ tanto (3))
    tanto2 -ta
    A
    1 ( sing) so much; (pl) so many
    no sabía que había tanto espacio/tantas habitaciones I didn't know there was so much space/there were so many rooms
    había tantísima gente ( fam); there were so many o such a lot of people
    ¡tiene tanta fuerza …! she has such strength …!, she is so strong …!
    ¡tanto tiempo sin verte! it's been so long!, it's been such a long time!
    tanto … QUE:
    comió tanto chocolate que le hizo mal he ate so much chocolate (that) it made him ill
    tanto … COMO:
    tengo tanto derecho como el que más I've got as much right as anyone else o as the next man
    no ha habido tantos turistas como el año pasado there haven't been as many o so many tourists as last year
    2 ( fam)
    (expresando cantidades indeterminadas): tenía setenta y tantos años he was seventy something, he was seventy-odd ( colloq)
    mil quinientos y tantos pesos one thousand five hundred and something pesos, fifteen hundred something pesos ( AmE)
    B ( sing) ( fam) (con valor plural) so many
    había tanto mosquito que no pudimos dormir there were so many mosquitoes we couldn't sleep
    tanto3 -ta
    A
    1 ( sing) so much; (pl) so many
    ¿no querías azúcar? — sí, pero no tanta didn't you want sugar? — yes, but not that much
    vinieron tantos que no alcanzaron los asientos so many people came there weren't enough seats
    es uno de tantos he's one of many
    ¡tengo tanto que hacer! I've so much to do!
    ¿de verdad gana tanto? does he really earn that much?
    ni tanto ni tan calvo or tan poco there's no need to go that far
    no es para tanto ( fam): no te pongas así, hombre; tampoco es para tanto come on, there's no need to get like that about it
    duele un poco, pero no es para tanto it hurts a bit, but it's not that bad
    no pinta mal pero tampoco es para tanto she's not a bad artist but she's not that good
    tanto monta, monta tanto ( Esp); it makes no difference, it's as broad as it is long ( colloq)
    tanto tienes, tanto vales you are what you own
    2 ( fam)
    (expresando cantidades indeterminadas): hasta las tantas de la madrugada until the early hours of the morning
    te cobran tanto por folio/por minuto they charge you so much a sheet/a minute
    en el año mil ochocientos treinta y tantos in eighteen thirty-something
    cincuenta y tantas fifty-odd, fifty or so
    3
    hace tanto que no me llama she hasn't called me for such a long time o for so long, it's been so long since she called me
    todavía faltan dos horas — ¿tanto? there's still two hours to go — what? that long?
    B ( en locs):
    en tanto while
    en tanto ella atendía a los clientes, él cocinaba while she served the customers, he did the cooking
    en tanto + SUBJ as long as, so long as
    en tanto tú estés aquí as long as you're here
    en tanto que ( frml) (como) as; (dado que) inasmuch as ( frml), insofar as ( frml)
    entre tanto meanwhile, in the meantime
    hasta tanto + SUBJ
    ( frml): hasta tanto (no) se solucione este conflicto until this conflict is solved
    otro tanto: otro tanto cabe decir de su política exterior the same can be said of their foreign policy
    me queda otro tanto por hacer I have as many again still to do
    cuesta unos $15 y las pilas, casi otro tanto it costs about $15 and then the batteries cost nearly as much again
    por (lo) tanto therefore
    tan siquiera: ¡si tan siquiera me hubieras prevenido! if only you'd warned me!
    no le escribió ni tan siquiera una notita he didn't even write her a little note
    cómprale tan siquiera unas flores at least buy her some flowers o buy her some flowers, at least
    tan sólo only
    tenía tan sólo cuatro años he was only four years old
    por tan sólo dos mil pesos for only o for as little as two thousand pesos
    tanto es así or tan así es so much so
    se sentía mal, tanto es así que no quiso comer she felt ill, so much so that she didn't want anything to eat
    tanto más cuanto que specially since, all the more so because
    es importante, tanto más cuanto que es su única fuente de ingresos it's important, specially since o all the more so because it's his only source of income
    A
    (cantidad): recibe un tanto por ciento por cada venta she gets a percentage o a certain percentage on every sale
    tienes que entregar un tanto de depósito you have to put down so much o a certain amount as a deposit
    B (punto — en fútbol) goal; (— en fútbol americano) point; (— en tenis, en juegos) point
    apuntarse un tanto to score a point
    C ( en locs):
    al tanto: me puso al tanto she put me in the picture
    me mantengo al tanto de lo que pasa en el mundo I keep abreast of o I keep up to date with what is going on in the world
    te mantendré al tanto I'll keep you informed
    ya está al tanto de lo ocurrido he already knows what's happened
    estáte al tanto para cuando venga keep an eye out for him ( colloq)
    un tanto somewhat, rather, a little
    un tanto triste somewhat o rather o a little sad
    * * *

     

    tanto 1 adverbio
    1 [ see note under


    ( aplicado a verbo) so much;

    ¡es una chica tan amable! she's such a nice girl!;
    tanto mejor so much the better;
    tan solo only;
    tanto es así que … so much so that …;
    ya no salimos tanto we don't go out so often o so much now;
    llegó tan tarde que … he arrived so late (that) …;
    no es tan tímida como parece she's not as shy as she looks;
    sale tanto como tú he goes out as much as you do;
    tan pronto como puedas as soon as you can;
    tanto Suárez como Vargas votaron en contra both Suárez and Vargas voted against
    2 (AmL exc RPl)
    ◊ qué tanto/qué tan: ¿qué tanto te duele? how much does it hurt?;

    ¿qué tan alto es? how tall is he?
    ■ sustantivo masculino
    1 ( cantidad):

    hay que dejar un tanto de depósito you have to put down a certain amount as a deposit
    2 ( punto — en fútbol) goal;
    (— en fútbol americano, tenis, juegos) point
    3 ( en locs)
    ◊ al tanto: me puso al tanto she put me in the picture;

    mantenerse al tanto de algo to keep up to date with sth;
    estar al tanto (pendiente, alerta) to be on the ball (colloq);
    está al tanto de lo ocurrido he knows what's happened;
    un tanto somewhat, rather;
    un tanto triste somewhat sad
    tanto 2
    ◊ -ta adjetivo

    a) ( sing) so much;

    (pl) so many;
    ◊ había tanto espacio/tantos niños there was so much space/there were so many children;

    ¡tanto tiempo sin verte! it's been so long!;
    tanto dinero/tantos turistas como … as much money/as many tourists as …


    ■ pronombre
    1
    a) ( sing) so much;

    (pl) so many;
    ◊ ¡tengo tanto que hacer! I've so much to do!;

    vinieron tantos que … so many people came (that) …;
    ¿de verdad gana tanto? does he really earn that much?;
    no ser para tanto (fam): duele, pero no es para tanto it hurts, but it's not that bad


    treinta y tantas thirty or so


    aún faltan dos horas — ¿tanto? there's still two hours to go — what? that long?
    2 ( en locs)

    entre tanto meanwhile, in the meantime;
    otro tanto as much again;
    me queda otro tanto por hacer I have as much again still to do;
    por (lo) tanto therefore
    tanto,-a
    I adjetivo & pron
    1 (gran cantidad, mucho) (con singular) so much
    (con plural) so many: ¿cómo puedes ahorrar tanto (dinero)?, how are you able to save so much money?
    no necesito tantos folios, I don't need so many sheets of paper
    ¡hace tanto tiempo!, it's been so long!
    no es para tanto, it's not that bad
    2 (cantidad imprecisa) le costó cuarenta y tantos dólares, it cost her forty-odd dollars
    tiene cincuenta y tantos años, he's fifty something o fifty-odd
    3 (en comparaciones: con singular) as much
    (: en plural) as many: tiene tantos amigos como tú, he has as many friends as you
    II adverbio tanto 1 (hasta tal punto) so much: no deberías beber tanto, you shouldn't drink so much
    si vienes con nosotros, tanto mejor, if you come with us, so much the better
    tanto peor, so much the worse
    2 (referido a tiempo) so long: tardé un mes en escribirlo, - ¿tanto?, I spent one month writing it, - so long?
    (a menudo) ya no sale tanto, nowadays he doesn't go out so often
    III sustantivo masculino tanto 1 Dep point
    Ftb goal
    2 (una cantidad determinada) a certain amount
    ♦ Locuciones: figurado apuntarse un tanto, to score a point
    estar al tanto, to be up-to-date
    poner al tanto, to put sb in the picture
    a las tantas: me llamó a las tantas de la madrugada/de la noche, she phoned me in the early hours of the morning/very late at night
    entre tanto, meanwhile
    otro tanto, as much again
    por lo tanto, therefore
    tanto (...) como (...), both: tanto Pedro como María, both Pedro and María
    tanto por ciento, percentage
    un tanto, somewhat, rather, a bit
    un tanto cansado, rather tired
    ¡y tanto!, and how!
    ' tanto' also found in these entries:
    Spanish:
    alquilar
    - amargada
    - amargado
    - atonía
    - bar
    - calva
    - calvo
    - ciento
    - cuñada
    - cuñado
    - embrutecerse
    - empañar
    - escarnio
    - fastidio
    - griterío
    - gusto
    - hartar
    - hermano
    - histórica
    - histórico
    - idiotizar
    - licuación
    - marcar
    - mejor
    - mientras
    - mucha
    - mucho
    - normal
    - objeto
    - padre
    - para
    - parecerse
    - permitirse
    - que
    - ronca
    - ronco
    - satisfacción
    - sobrino
    - tanta
    - tela
    - toda
    - todo
    - tutearse
    - ver
    - vencerse
    - anotar
    - anular
    - apuntar
    - arreglar
    - así
    English:
    acquaint
    - all
    - alone
    - as
    - awaken
    - ball
    - better
    - bog down
    - both
    - critical
    - delay
    - din
    - ear
    - excitement
    - fall apart
    - fuss over
    - hence
    - labour
    - lie down
    - meantime
    - meanwhile
    - monopolize
    - much
    - must
    - name
    - neither
    - packaging
    - picture
    - point
    - privy
    - rupture
    - score
    - scorer
    - so
    - somewhat
    - song
    - spin out
    - stretch out
    - such
    - that
    - therefore
    - this
    - whereas
    - work
    - alike
    - begrudge
    - cope
    - every
    - fail
    - follow
    * * *
    tanto, -a
    ♦ adj
    1. [gran cantidad] [singular] so much;
    [plural] so many;
    tanto dinero so much money, such a lot of money;
    tanta gente so many people;
    tiene tanto entusiasmo/tantos amigos que… she is so enthusiastic/has so many friends that…;
    Fam
    nunca había visto tanto niño junto en mi vida I'd never seen so many children in one place;
    de tanto gritar se quedó afónico he lost his voice from all that shouting, he shouted so much that he lost his voice;
    ¡tanto quejarse del tiempo y luego se mudan a Alaska! they never stop complaining about the weather and then they move to Alaska!
    2. [cantidad indeterminada] [singular] so much;
    [plural] so many;
    nos daban tantos pesos al día they used to give us so many pesos per day;
    hay cuarenta y tantos candidatos there are forty-odd o forty or so candidates;
    tiene treinta y tantos años she's thirty-something o thirty-odd;
    nos conocimos en el año sesenta y tantos we met in nineteen sixty-something
    3. [en comparaciones]
    tanto… como as much… as;
    tantos… como as many… as;
    hoy no hay tanta gente como ayer there aren't as many people today as yesterday
    ♦ pron
    1. [tan gran cantidad] [singular] so much;
    [plural] so many;
    tenemos tanto de qué hablar we have so much o such a lot to talk about;
    ¿cómo puedes tener tantos? how can you have so many?;
    éramos tantos que faltó comida there were so many of us we ran out of food;
    ser uno de tantos to be nothing special
    2. [cantidad indeterminada] [singular] so much;
    [plural] so many;
    si el petróleo está a tanto el barril… if oil costs so much a barrel…;
    a tantos de agosto on such and such a date in August;
    ocurrió en el sesenta y tantos it happened in nineteen sixty-something
    3. [igual cantidad] [singular] as much;
    [plural] as many;
    tantos as many;
    tantos como desees as many as you like;
    había mucha gente aquí, pero allí no había tanta there were a lot of people here, but there weren't as many there;
    otro tanto as much again, the same again;
    otro tanto le ocurrió a los demás the same thing happened to the rest of them;
    ponme otro tanto same again, please;
    Fam
    ni tanto ni tan calvo there's no need to go to extremes;
    Esp
    tanto monta, monta tanto it makes no difference, it's all the same to me/him/ etc
    ♦ adv
    1. [mucho]
    tanto (que…) [cantidad] so much (that…);
    [tiempo] so long (that…);
    no bebas tanto don't drink so much;
    de eso hace tanto que ya no me acordaba it's been so long since that happened that I don't even remember;
    la aprecia tanto que… he's so fond of her that…;
    ya no llueve tanto it's not raining as much o so hard now;
    ya no vienen tanto por aquí they don't come here so often o as much any more;
    la quiero, pero no tanto I like her, but not that much;
    quizás tardemos una hora en llegar – ¡no tanto! it may take us an hour to get there – it won't take that long!;
    ¿nos denunciarán? – no creo que la cosa llegue a tanto will they report us? – I don't think it will come to that;
    no es para tanto [no es tan grave, malo] it's not too serious;
    [no te enfades] there's no need to get so upset about it, it's not such a big deal;
    ¿el mejor escritor de la historia? yo creo que no es para tanto the best writer ever? I don't see what all the fuss is about myself;
    faltan cien kilómetros todavía – ¿tanto? there are still a hundred kilometres to go – as much as that?;
    tanto (es así) que… so much so that…;
    odia las fiestas, tanto es así que no celebra ni su cumpleaños he hates parties, so much so that he doesn't even celebrate his own birthday;
    tanto más cuanto que… all the more so because…;
    tanto mejor/peor so much the better/worse;
    si no nos quieren invitar, tanto peor para ellos if they don't want to invite us, that's their loss;
    ¡y tanto! absolutely!, you bet!;
    hay cosas más importantes en la vida – ¡y tanto! there are more important things in life – there certainly are! o that's too true!
    2. [en comparaciones]
    tanto como as much as;
    me gusta tanto como a ti I like it (just) as much as you do;
    la casa está deteriorada, pero no tanto como para demolerla the house is in a poor state of repair, but not so as you'd want to demolish it;
    tanto hombres como mujeres both men and women;
    tanto si estoy en casa como si no whether I'm at home or not
    3. Am
    qué tanto [cuánto]: [m5]¿qué tanto lo conoces? how well do you know him?;
    no importa qué tanto sepan de tecnología it doesn't matter how much they know about technology
    ♦ nm
    1. [punto] point;
    [gol] goal;
    marcar un tanto to score
    tanto directo de saque [en tenis] ace;
    tanto de saque [en tenis] service point
    2. [ventaja] point;
    apuntarse un tanto (a favor) to earn a point in one's favour
    3. [poco]
    un tanto a bit, rather;
    es un tanto pesada she's a bit of a bore o rather boring;
    se le ve un tanto triste he seems rather sad
    4. [cantidad indeterminada]
    un tanto so much, a certain amount;
    te cobran un tanto por la reparación y otro por el desplazamiento they charge you so much o a certain amount for the repair work and on top of that a call-out charge;
    un tanto así [acompañado de un gesto] this much
    tanto por ciento percentage;
    ¿qué tanto por ciento de IVA llevan los libros? what percentage Br VAT o US sales tax do you pay on books?
    ♦ al tanto loc adv
    siempre está al tanto de todo she always knows everything that's going on;
    no estoy al tanto de lo que ha pasado I'm not up to date with what happened;
    mantener a alguien al tanto de algo [informado] to keep sb up to date on o informed about sth;
    te mantendremos al tanto we'll keep you informed;
    mantenerse al tanto (de algo) to keep up to date (on sth), to keep oneself informed (about sth);
    poner a alguien al tanto (de algo) to inform sb (about sth)
    ♦ en tanto que loc conj
    1. [mientras, hasta que] while;
    espera en tanto que acabamos wait while we finish
    2. [mientras, pero] while, whereas;
    él dimitió en tanto que los demás siguieron en el cargo he resigned while o whereas the others remained in their posts
    ♦ en tanto que loc prep
    [como] as;
    en tanto que director, me corresponde la decisión as manager, it's for me to decide
    ♦ entre tanto loc adv
    [mientras] meanwhile;
    haz las camas y entre tanto, yo lavo los platos you make the beds and, meanwhile, I'll do the dishes
    ♦ hasta tanto loc conj
    [hasta que] until;
    hasta tanto no se reúnan until they meet
    ♦ por (lo) tanto loc conj
    therefore, so
    * * *
    I adj so much; igual cantidad as much;
    tantos pl so many; igual número as many;
    comí tantos pasteles que me puse malo I ate so many candies that I was ill;
    no vimos tantos pájaros como ayer we didn’t see as many birds as we did yesterday
    II pron so much; igual cantidad as much;
    un tanto a little;
    tantos pl so many; igual número as many;
    uno de tantos one of many;
    tienes tanto you have so much;
    no hay tantos como ayer there aren’t as many as yesterday;
    a las tantas de la noche in the small hours
    III adv so much; igual cantidad as much; periodo so long;
    tardó tanto como él she took as long as him;
    tanto mejor so much the better;
    no es para tanto it’s not such a big deal;
    a tanto no llega things aren’t as bad as that;
    tanto es así que … so much so that…;
    tanto (me) da I don’t really care;
    ¡y tanto! yeah!, right on!
    :
    por lo tanto therefore, so;
    entre tanto meanwhile;
    ella trabajaba en tanto que él veía la televisión she was working while he was watching television
    V m
    1 point;
    marcar un tanto DEP score a point;
    tanto por ciento percentage
    2
    :
    estar al tanto be informed (de about)
    3
    :
    él es muy inteligente, y ella otro tanto he is very intelligent and so is she o and she is too
    * * *
    tanto adv
    1) : so much
    tanto mejor: so much the better
    2) : so long
    ¿por qué te tardaste tanto?: why did you take so long?
    tanto, -ta adj
    1) : so much, so many, such
    no hagas tantas preguntas: don't ask so many questions
    tiene tanto encanto: he has such charm, he's so charming
    2) : as much, as many
    come tantos dulces como yo: she eats as many sweets as I do
    3) : odd, however many
    cuarenta y tantos años: forty-odd years
    tanto nm
    1) : certain amount
    2) : goal, point (in sports)
    3)
    al tanto : abreast, in the picture
    4)
    un tanto : somewhat, rather
    un tanto cansado: rather tired
    tanto, -ta pron
    1) : so much, so many
    tiene tanto que hacer: she has so much to do
    ¡no me des tantos!: don't give me so many!
    2)
    entre tanto : meanwhile
    3)
    por lo tanto : therefore
    * * *
    tanto1 adj pron
    ¡hay tantos mosquitos! there are so many mosquitoes!
    Cuando se traduce con un adjetivo en inglés, se usa so a secas
    tanto... como as much... as / as many... as
    ... y tantos... something
    tanto2 adv
    1. (en general) so much
    2. (tiempo) so long
    tardabas tanto, que me fui you took so long, that I went
    tanto... como... both... and...
    tanto3 n point / goal

    Spanish-English dictionary > tanto

  • 10 ağız

    ",-ğzı 1. mouth. 2. rim, brim (of a cup or an opening). 3. muzzle (of a gun). 4. intersection, corner (of roads). 5. cutting edge, blade (of a knife). 6. dialect; regional accent. 7. persuasive talk, forceful way of speaking. 8. mus. regional form. 9. time: iki ağız twice. üç ağız three times. 10. brink. -dan 1. orally, verbally. 2. by mouth. -ından 1. as heard directly from. 2. in the name of. -ıyla (to tell) personally. -ını açacağına gözünü aç. Don´t stand gaping, open your eyes. -ını açıp gözünü yummak to swear a blue streak, rant and rave. -ı açık 1. open, uncovered (receptacle). 2. idiotic, moronic. -ı açık ayran delisi halfwit, simpleton. -ı (bir karış) açık kalmak to gape with astonishment. -ını açmak 1. to open one´s mouth. 2. to speak up. 3. to give vent to one´s feelings. 4. to gape with astonishment. -/-ını açmamak not to open one´s mouth; to be silent, hold one´s tongue. - açtırmamak /a/ to give (someone) no opportunity to talk. - ağıza to the brim. - ağıza dolu brimful, brimming. - ağıza vermek to whisper privately to each other. -dan ağıza by word of mouth, by rumor. -dan ağıza yayılmak (for a rumor) to be spread by word of mouth. -a alınmaz/alınmayacak obscene, very vulgar, unmentionable. - alışkanlığı the habit of using a certain expression. -ına almamak /ı/ not to mention, not to let pass one´s lips. -/-ını aramak /ın/ to sound out (a person). - armonikası harmonica, mouth organ. -ına atmak /ı/ to put (something) in one´s mouth. -ı aya, gözü çaya bakmak to be absentminded, be inclined not to pay attention to one´s work. -ına bakakalmak /ın/ to be spellbound by (one´s) words. -ından baklayı çıkarmak to put aside considerations and speak out, let the cat out of the bag. -ında bakla ıslanmamak not to be able to keep a secret. -ına bakmak /ın/ 1. to wait for (someone´s) words. 2. to obey blindly. -ına/-ının içine baktırmak to have great charm in talking. -ından bal akmak to talk sweetly. -ını bıçak açmamak to be too distressed to talk, have one´s mouth sealed with grief. -ı bir in agreement on what to say. -ına bir kemik atmak /ın/ to throw (someone) a bone, give (someone) money to keep him quiet. -ına bir parmak bal çalmak /ın/ to try to put (someone) off by promises or petty gains. -ına bir şey/çöp koymamak not to eat a thing. -ına bir zeytin verip altına/ardına bir tulum tutmak to do a small favor and expect a big return. -ını bozmak to swear, use bad language. -ı bozuk foulmouthed, scurrilous. - bozukluğu abusiveness. - burun birbirine karışmak 1. (for one´s anger, sadness, or fatigue) to show in one´s face. 2. (for one´s face) to be battered and bruised. -ına burnuna bulaştırmak /ı/ to mess up (a job). -ını burnunu dağıtmak /ın/ to pound (one´s) face, beat (someone) up. -ı burnu yerinde good-looking, attractive, handsome. -ı büyük boastful. -ında büyümek (for food) to be hard to swallow. -ından çıkanı/çıkan sözü kulağı duymamak/işitmemek not to realize what one is saying, to (get angry and) explode. -ından çıkmak to slip out without being intended. -ından çıt çıkmamak not to divulge a word, (for someone´s mouth) to be sealed. -ı çiriş çanağına dönmek to have one´s mouth get dry and bitter. -da dağılmak (for pastry) to be delicious, be delectable. -ını dağıtmak /ın/ colloq. to hit (someone) in the mouth, sock (someone) in the kisser. - dalaşı/dalaşması quarrel, row. -ına değin up to the brim. - değişikliği variety in food. -ı değişmek to change one´s tune. - değiştirmek to change one´s tune. -ı dili bağlanmak not to open one´s mouth, be silent. - dil vermemek to be too sick to talk. -ı dili yok. He submits meekly./He doesn´t protest. -ından dirhemle laf/söz/lakırdı çıkmak to be someone of few words, be tight-lipped: Şadan´ın ağzından dirhemle laf çıkar. Şadan is a man of few words. -dan dolma muzzle-loading. - dolusu küfür unrestrained swearing. -ından dökülmek 1. to be said unconvincingly or halfheartedly. 2. to be evident from one´s wor

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > ağız

  • 11 ποιέω

    ποιέω (Hom.+) impf. ἐποίουν; fut. ποιήσω; 1 aor. ἐποίησα; pf. πεποίηκα; plpf. πεποιήκειν Mk 15:7 (as IMagnMai 93b, 24; on the omission of the augment s. B-D-F §66, 1; Mlt-H. 190). Mid.: impf. ἐποιούμην; 1 aor. ἐποιησάμην; pf. πεποίημαι 1 Cl 1:1. Pass. (has disappeared almost entirely; B-D-F §315): 1 fut. ποιηθήσομαι; 1 aor. 3 pl. ἐποιήθησαν (En 22:9); pf. 3 sg. πεποίηται (Ec 8:14; Tat. 11, 2), ptc. πεποιημένος (Ec 1:14 al.) Hb 12:27. A multivalent term, often without pointed semantic significance, used in ref. to a broad range of activity involving such matters as bringing someth. into being, bringing someth. to pass, or simply interacting in some way with a variety of entities.
    ① to produce someth. material, make, manufacture, produce τὶ someth. (Gen 6:14ff; 33:17 al.; JosAs 16:8; GrBar 3:5 ‘build’; ApcMos 20; Mel., P. 38, 261).
    ⓐ of human activity: σκεῦος 2 Cl 8:2. χιτῶνας, ἱμάτια Ac 9:39. εἰκόνα Rv 13:14b. θεούς make gods Ac 7:40 (Ex 32:1). ναοὺς ἀργυροῦς 19:24. ἀνθρακιάν J 18:18. τέσσαρα μέρη 19:23 (s. μέρος 1a). πηλόν 9:11, 14. σκηνὰς pitch tents, build huts (1 Ch 15:1; 2 Esdr 18: 16f; Jdth 8:5; Jos., Ant. 3, 79; Just., D. 127, 3 σκηνήν) Mt 17:4; Mk 9:5; Lk 9:33. ἁγίασμα GJs 6:1; καταπέτασμα τῷ ναῷ 10:1; τὴν πορφύραν καὶ τὸ κόκκινον 12:1.—Used w. prepositional expressions ποιῆσαι αὐτὴν (i.e. τὴν σκηνὴν τοῦ μαρτυρίου) κατὰ τὸν τύπον to make it (the tent of testimony) according to the model (Ex 25:40) Ac 7:44; cp. Hb 8:5. ποιεῖν τι ἔκ τινος make someth. from or out of someth. (i.e. fr. a certain material; Hdt. 2, 96; cp. X., An. 4, 5, 14; Theophr., HP 4, 2, 5; Ex 20:24f; 28:15; 29:2) J 2:15; 9:6; Ro 9:21.
    ⓑ of divine activity, specifically of God’s creative activity create (Hes., Op. 109; Heraclitus, Fgm. 30 κόσμον οὔτε τις θεῶν οὔτε ἀνθρώπων ἐποίησεν, ἀλλʼ ἦν ἀεὶ καὶ ἔστιν καὶ ἔσται; Pla., Tim. 76c ὁ ποιῶν ‘the Creator’; Epict. 1, 6, 5; 1, 14, 10; 2, 8, 19 σε ὁ Ζεὺς πεποίηκε; 4, 1, 102; 107; 4, 7, 6 ὁ θεὸς πάντα πεποίηκεν; Ael. Aristid. 43, 7 K.=1 p. 2 D.: Ζεὺς τὰ πάντα ἐποίησεν; Herm. Wr. 4, 1. In LXX oft. for בָּרָא also Wsd 1:13; 9:9; Sir 7:30; 32:13; Tob 8:6; Jdth 8:14; Bar 3:35; 4:7; 2 Macc 7:28; Aristobulus in Eus., PE13, 12, 12 [pp. 182 and 184 Holladay]; JosAs 9:5; Philo, Sacr. Abel. 65 and oft.; SibOr 3, 28 and Fgm. 3, 3; 16; Just., A II, 5, 2 al.) w. acc. ἡ χείρ μου ἐποίησεν ταῦτα πάντα Ac 7:50 (Is 66:2). τοὺς αἰῶνας Hb 1:2 (s. αἰών 3). τὸν κόσμον (Epict. 4, 7, 6 ὁ θεὸς πάντα πεποίηκεν τὰ ἐν τῷ κόσμῳ καὶ αὐτὸν τὸν κόσμον ὅλον; Sallust. 5 p. 10, 29; Wsd 9:9; TestAbr A 10 p. 88, 21 [Stone p. 24]) Ac 17:24. τὸν οὐρανὸν καὶ τὴν γῆν (cp. Ael. Aristid. above; Gen 1:1; Ex 20:11; Ps 120:2; 145:6; Is 37:16; Jer 39:17 et al.; TestJob 2:4; Jos., C. Ap. 2, 121; Aristobulus above) Ac 4:24; 14:15b; cp. Rv 14:7. τὰ πάντα PtK 2 p. 13, 26 (JosAs 12, 2; Just., D. 55, 2; also s. Ael. Aristid. above). Lk 11:40 is classed here by many. Of the relation of Jesus to God Ἰησοῦν, πιστὸν ὄντα τῷ ποιήσαντι αὐτόν= appointed him Hb 3:2 (cp. Is 17:7).—W. a second acc., that of the predicate (PSI 435, 19 [258 B.C.] ὅπως ἂν ὁ Σάραπις πολλῷ σὲ μείζω ποιήσῃ) ἄρσεν καὶ θῆλυ ἐποίησεν αὐτούς (God) created them male and female Mt 19:4b; Mk 10:6 (both Gen 1:27c).—Pass. Hb 12:27.—ὁ ποιήσας the Creator Mt 19:4a v.l.
    ② to undertake or do someth. that brings about an event, state, or condition, do, cause, bring about, accomplish, prepare, etc.
    ⓐ ἔργα π. do deeds, also in sg. (as JosAs 29:3 μὴ ποιήσῃς τὸ ἔργον τοῦτο) τὰ ἔργα τοῦ Ἀβραὰμ π. do as Abraham did J 8:39. τὰ ἔργα τοῦ πατρὸς ὑμῶν vs. 41; cp. 10:37. τὰ πρῶτα ἔργα Rv 2:5. ἔργον commit a deed 1 Cor 5:2 v.l. ἔργον ποίησον εὐαγγελιστοῦ 2 Ti 4:5 (s. ἔργον 2).—ἔργον or ἔργα somet. refer to wondrous deeds: ἓν ἔργον ἐποίησα I have done just one (wondrous) deed J 7:21. Pl. 14:12a; cp. vs. 12bc. This illustrates the transition to
    ⓑ do, perform miracles δυνάμεις Mt 7:22; 13:58; Ac 19:11 (Just., A I, 26, 2 al.); sg. Mk 6:5; 9:39. θαυμάσια Mt 21:15 (cp. Sir 31:9). μεγάλα καὶ θαυμάσια AcPl Ha 8, 33=BMM verso 5f (Just., A I, 62, 4). σημεῖα (Ex 4:17) J 2:23; 3:2; 7:31; 9:16; 11:47b; 20:30; Rv 13:13a; 16:14; 19:20. Sing. J 6:30; 10:41. τέρατα καὶ σημεῖα Ac 6:8; 7:36. ὅσα Mk 3:8; 6:30; Lk 9:10.—Ac 10:39; 14:11.
    ⓒ of conditions bring about, etc.: εἰρήνην make, establish peace Eph 2:15; Js 3:18 (cp. 2 Macc 1:4). τὴν ἔκβασιν provide a way out 1 Cor 10:13 (on the foll. gen. of the inf. w. the art. s. B-D-F §400, 2; Rob. 1067). ἐπίστασιν ὄχλου cause a disturbance among the people Ac 24:12. τὰ σκάνδαλα create difficulties Ro 16:17. On Mk 6:20 v.l. KRomaniuk, ETL 69, ’93, 140f.—W. dat. of advantage ἐποίουν χαρὰν τοῖς ἀδελφοῖς they brought joy to the members Ac 15:3 (s. ἀδελφός 2a).
    ⓓ used w. a noun as a periphrasis for a simple verb of doing (s. 7a below; B-D-F §310, 1.—ποιέω in such combinations as early as IPriene 8, 63 [c. 328 B.C.], also Plut., Crass. 551 [13, 6]; s. ἑορτή, end). ἐποίησεν ᾆσμα GJs 6:3. διαθήκην π. Hb 8:9 (Jer 38:32 cod. Q; cp. Is 28:15; TestAbr A 8 p. 86, 6 [Stone p. 20] διάταξιν). π. τὴν ἐκδίκησιν Lk 18:7f; cp. Ac 7:24 (s. ἐκδίκησις 1). ἐνέδραν 25:3. κοπετόν 8:2. κρίσιν (s. κρίσις 1aα and β) J 5:27; Jd 15. θρῆνον GJs 3:1. κυνηγίαν AcPl Ha 1, 33. λύτρωσιν Lk 1:68. ὁδὸν ποιεῖν (v.l. ὁδοποιεῖν) Mk 2:23 (ὁδός 2). π. (τὸν) πόλεμον (μετά τινος) wage war (on someone) Rv 11:7; 12:17; 13:7 (Da 7:8 LXX; 7:21 Theod.; Gen 14:2). πρόθεσιν Eph 3:11; συμβούλιον π. Mk 3:6 v.l.; 15:1; συστροφήν Ac 23:12; cp. vs. 13. φόνον Mk 15:7 (cp. Dt 22:8; Callinicus, Vi. Hyp. 98, 21 Bonn; TestAbr B 10 p. 115, 4 [Stone p. 78, 4]).—τὸ ἱκανὸν ποιεῖν τινι vs. 15 s. ἱκανός 1.
    ⓔ what is done is indicated by the neut. of an adj. or pron.: τὸ ἀγαθὸν π. do what is good Ro 13:3; τὰ ἀγαθὰ π. J 5:29; ἀγαθὸν π. do good Mk 3:4; 1 Pt 3:11 (Ps 33:15). τὸ καλὸν Ro 7:21; 2 Cor 13:7b; Gal 6:9. τὰ καλὰ (καὶ εὐάρεστα ἐνώπιον αὐτοῦ) 1 Cl 21:1. καλόν Js 4:17. τὸ κακόν Ro 13:4. τὰ κακά 3:8. κακόν 2 Cor 13:7a (κακὸν μηδέν; cp. SIG 1175, 20 κακόν τι ποιῆσαι). κακά 1 Pt 3:12 (Ps 33:17). τὰ ἀρεστὰ αὐτῷ (=τῷ θεῷ) J 8:29; cp. Hb 13:21b; 1J 3:22 (TestAbr A 15 p. 96, 12 [Stone p. 40] πάντα τὰ ἀρεστὰ ἐνώπιον σου ἐποίησεν). πάντα 1 Cor 9:23; 10:31b; IEph 15:3.—ὅ Mt 26:13; Mk 14:9; J 13:7, 27a. τοῦτο Mt 13:28; Mk 5:32; Lk 5:6; J 14:13, 14 v.l.; AcPl Ha 9, 27; Ro 7:15f, 20 (cp. Epict. 2, 26, 4 ὸ̔ θέλει οὐ ποιεῖ καὶ ὸ̔ μὴ θέλει ποιεῖ); 1 Cor 11:24f (the specific sense ‘sacrifice’ in this passage is opposed by TAbbott [JBL 9, 1890, 137–52], but favored by FMozley [ET 7, 1896, 370–86], AAndersen [D. Abendmahl in d. ersten zwei Jahrh. 1904], and K Goetz [D. Abendmahlsfrage2 1907]). αὐτὸ τοῦτο Gal 2:10. ταῦτα Mt 21:23; 23:23; Gal 5:17; 2 Pt 1:10b. αὐτά J 13:17; Ro 1:32; 2:3. τὸ αὐτό Mt 5:46, 47b.—τί ποιήσω; Mk 10:17; cp. J 18:35 (TestAbr A 4 p. 81, 19 [Stone p. 10]; ParJer 6:14 τί ποιήσωμεν; ApcEsdr 7:4 p. 32, 14 Tdf.). τί ἀγαθὸν ποιήσω; Mt 19:16. τί κακὸν ἐποίησεν; Mt 27:23; Lk 23:22; Mk 15:14. τί περισσὸν ποιεῖτε; Mt 5:47a. τί ποιεῖτε τοῦτο; what is this that you are doing? or why are you doing this? Mk 11:3 (GrBar 2:2 τί ἐποίησας τοῦτο; s. B-D-F §299, 1; Rob. 736; 738; Rdm.2 25f). τί ταῦτα ποιεῖτε; Ac 14:15a (as Demosth. 55, 5). τί σὺ ὧδε ποιεῖς; Hv 1, 1, 5. W. ptc. foll. (B-D-F §414, 5; Rob. 1121) τί ποιεῖτε λύοντες; what are you doing, untying? Mk 11:5. τί ποιεῖτε κλαίοντες; what are you doing, weeping? or what do you mean by weeping? Ac 21:13. τί ποιήσουσιν οἱ βαπτιζόμενοι; what are they to do, who have themselves baptized? 1 Cor 15:29.—A statement of what is to be done follows in an indirect question ὸ̔ ποιεῖς ποίησον do what you must do J 13:27 (as Epict. 3, 21, 24 ποίει ἃ ποιεῖς; 3, 23, 1; 4, 9, 18; TestJob 7:13).
    ⓕ of meals or banquets, and of festivities of which a banquet is the principal part give ἄριστον Lk 14:12. δεῖπνον (q.v. bα) Mk 6:21; Lk 14:12, 16; J 12:2; Hs 5, 2, 9. δοχήν (s. δοχή) Lk 5:29; 14:13; GJs 6:2. γάμους (s. γάμος 1a) Mt 22:2 (JosAs 20:6).—Keep, celebrate (PFay 117, 12) the Passover (feast) Mt 26:18; Hb 11:28 (s. πάσχα 3). Also in connection w. τὴν ἑορτὴν ποιῆσαι Ac 18:21 D the Passover is surely meant. But π. is also used of festivals in general (cp. X., Hell. 4, 5, 2 ποιεῖν Ἴσθμια; 7, 4, 28 τὰ Ὀλύμπια).
    ⓖ of the natural processes of growth; in plant life send out, produce, bear, yield καρπόν, καρπούς (Aristot., Plant. 1, 4, 819b, 31; 2, 10, 829a, 41; LXX [καρπός 1aα]) Mt 3:10; 7:17ab, 18, 19; 13:26; Lk 3:9; 6:43ab; 8:8; 13:9; Rv 22:2; also in imagery Mt 3:8; 21:43; Lk 3:8. κλάδους Mk 4:32. ἐλαίας Js 3:12a (cp. Jos., Ant. 11, 50 ἄμπελοι, αἳ ποιοῦσιν τὸν οἶνον). π. ὕδωρ produce water vs. 12b (but s. ἁλυκός).—Of capital yielding a return ἡ μνᾶ ἐποίησεν πέντε μνᾶς the mina has made five minas Lk 19:18. Also of a person who operates w. capital make money (Ps.-Demosth. 10, 76; Polyb. 2, 62, 12) ἐποίησεν ἄλλα πέντε τάλαντα Mt 25:16 v.l.
    ⓗ with focus on causality
    α. The result of the action is indicated by the acc. and inf.; make (to), cause (someone) to, bring it about that (Hom. et al.; also ins [SIG IV p. 510a index], pap, LXX; TestJob 3:7; 42:6; ParJer 9:16f; ApcMos 16; Just., A I, 26, 5, D. 69, 6; 114, 1; Ath. 13, 2) ποιεῖ αὐτὴν μοιχευθῆναι Mt 5:32. ποιήσω ὑμᾶς γενέσθαι ἁλεεῖς ἀνθρώπων Mk 1:17. Cp. 7:37b; Lk 5:34 ( force someone to fast); J 6:10; Ac 17:26; Rv 13:13b.—ἵνα takes the place of the inf.: ποιήσω αὐτοὺς ἵνα ἥξουσιν Rv 3:9; cp. 13:12b, 16. ἵνα without acc. (TestAbr B 6 p. 110, 20 [Stone p. 68] ποίησον ἵνα φαγῶμεν) J 11:37; Col 4:16; Rv 13:15.—ἡμῖν ὡς πεποιηκόσιν τοῦ περιπατεῖν αὐτόν us, as though we had caused him to walk Ac 3:12 (s. B-D-F §400, 7).
    β. w. a double accusative, of the obj. and the pred. (Hom. et al.; LXX; ApcEsdr 4:27 p. 38, 32 Tdf. λίθους ἄρτους ποιήσας; Mel., P. 68, 494 ποιήσας ἡμᾶς ἱεράτευμα καινόν), make someone or someth. (into) someth. W. noun as predicate acc.: ποιήσω ὑμᾶς ἁλιεῖς ἀνθρώπων Mt 4:19. ὑμεῖς αὐτὸν (i.e. τὸν οἶκον τοῦ θεοῦ) ποιεῖτε σπήλαιον λῃστῶν 21:13; Mk 11:17; Lk 19:46. Cp. Mt 23:15b; J 2:16; 4:46, 54; cp. 2:11; Ac 2:36; 2 Cor 5:21; Hb 1:7 (Ps 103:4); Rv 1:6; 3:12 al. ποίησόν με ὡς ἕνα τ. μισθίων σου Lk 15:19, 21 v.l. (cp. Gen 45:8; 48:20 and s. B-D-F §453, 4; Rob. 481). If the obj. acc. is missing, it may be supplied fr. the context as self-evident ἁρπάζειν αὐτὸν ἵνα ποιήσωσιν βασιλέα take him by force, in order to make (him) king J 6:15.—1 Cor 6:15. Claim that someone is someth., pretend that someone is someth. J 8:53; 10:33; 19:7, 12; 1J 1:10; 5:10. Cp. 5b.—W. adj. as predicate acc.: εὐθείας ποιεῖτε τὰς τρίβους (Is 40:3) make the paths straight Mt 3:3; Mk 1:3; Lk 3:4. τρίχα λευκὴν π. Mt 5:36. Cp. 12:16; 20:12b; 26:73; 28:14; Mk 3:12; J 5:11, 15; 7:23; 16:2; Ac 7:19; Eph 2:14 ὁ ποιήσας τὰ ἀμφότερα ἕν; Rv 12:15; 21:5. ἴσον ἑαυτὸν ποιῶν τῷ θεῷ (thereby) declaring that he was equal to God or making himself equal to God J 5:18.—Cp. use of the mid. 7b below.
    γ. w. adv. of place send outside ἔξω ποιεῖν τινα put someone out (=send outside; cp. X., Cyr. 4, 1, 3 ἔξω βελῶν ποιεῖν=‘put outside bowshot’) Ac 5:34.
    ③ to carry out an obligation of a moral or social nature, do, keep, carry out, practice, commit
    ⓐ do, keep the will or law obediently τὸ θέλημα τοῦ θεοῦ etc. (JosAs 12:3; s. θέλημα 1cγ) Mt 7:21; 12:50; Mk 3:35; J 4:34; 6:38; 7:17; 9:31; Eph 6:6; Hb 10:7, 9 (both Ps 39:9), 36; 13:21; 1J 2:17; Pol 2:2; τὰ θελήματα Mk 3:35 v.l.; Ac 13:22; GEb 121, 34. π. τὰ θελήματα τῆς σαρκός Eph 2:3. Cp. Mt 21:31.—π. τὸν νόμον J 7:19; Gal 5:3; cp. Mt 5:19; Ro 2:14; Gal 3:10 (Dt 27:26); vs. 12 (cp. Lev 18:5).—Mt 7:24, 26; Lk 6:46; J 2:5; 8:44. ἐκεῖνο τὸ προσταχθὲν ἡμῖν ποιήσωμεν let us do what has been commanded us GMary 463, 27f (ParJer 6:9).—ὸ̔ ἐὰν φανηρώσῃ … ὁ θεός, τοῦτο ποιήσομεν GJs 8:2.—ἐξουσίαν ποιεῖν exercise authority Rv 13:12a.
    ⓑ do, practice virtues (cp. SIG 304, 41f τὰ δίκαια): π. τὴν ἀλήθειαν (ἀλήθεια 2b) live the truth J 3:21 (cp. 1QS 1:5 al.); 1J 1:6. (τὴν) δικαιοσύνην (δικαιοσύνη 3a) 1J 2:29; 3:7, 10; Rv 22:11; 2 Cl 4:2; 11:7. τὰ ἐντολά Ro 22:14 v.l. (SGoranson, NTS 43, ’97, 154–57). Differently Mt 6:1 (δικαιοσύνη 3b), which belongs with ποιεῖν ἐλεημοσύνην vs. 2a and 3a (s. ἐλεημοσύνη 1); cp. Ac 9:36; 10:2; 24:17. π. ἐγκράτειαν 2 Cl 15:1. π. χρηστότητα Ro 3:12 (Ps 13:1, 3; 52:4 v.l.). π. ἔλεος show mercy Js 2:13; μετά τινος to someone Lk 1:72; 10:37a (JosAs 23:4; s. ἔλεος a and μετά A2γג).
    ⓒ do, commit, be guilty of sins and vices (τὴν) ἁμαρτίαν (ἁμαρτία 1a) J 8:34; 2 Cor 11:7; 1 Pt 2:22; 1J 3:4a, 8, 9; pl. Js 5:15 (TestAbr B 10 p. 115, 10 [Stone p. 78, 10]). ἁμάρτημα (TestJob 11:3; ParJer 2:2; s. ἁμάρτημα) 1 Cor 6:18. (τὴν) ἀνομίαν (ἀνομία 2) Mt 13:41; 1J 3:4b; 1 Cl 16:10 (Is 53:9). βδέλυγμα καὶ ψεῦδος Rv 21:27. τὸ πονηρὸν τοῦτο GJs 13:1; cp. 13:2; 15:3f; ταῦτα 15:2. τὰ μὴ καθήκοντα Ro 1:28. ὸ̔ οὐκ ἔξεστιν Mk 2:24; cp. Mt 12:2.
    ⓓ The manner of action is more definitely indicated by means of an adv. (Jos., C. Ap. 2, 51). καλῶς ποιεῖν do good or well Mt 12:12; 1 Cor 7:37, 38a (ApcMos 17). κρεῖσσον π. 7:38b; Js 2:8 (s. 5d below), 19; φρονίμως π. act wisely Lk 16:8; π. οὕτως do so (Chariton 8, 6, 4 ποιήσομεν οὕτως=this is the way we will proceed; JosAs 10:20; ApcMos 40; Mel., P. 13, 82) Mt 24:46; Lk 9:15; 12:43; J 14:31 (καθὼς … οὕτως π.); Ac 12:8; 1 Cor 16:1; Js 2:12; B 12:7; GJs 7:2. π. ὡσαύτως proceed in the same way Mt 20:5; ὁμοίως π. Lk 3:11; 10:37b. ὥσπερ οἱ ὑποκριταὶ ποιοῦσιν as the dissemblers do Mt 6:2b. καθὼς ποιεῖτε 1 Th 5:11.—ποιεῖν foll. by a clause beginning w. ὡς: ἐποίησεν ὡς προσέταξεν he did as (the angel) had ordered Mt 1:24; cp. 26:19. Or the clause begins w. καθώς Mt 21:6; J 13:15b (TestJob 7:9). For GJs 17:1 s. 5e.
    ⓔ The manner of the action is more definitely indicated by a prepositional expr. ποιεῖν κατά τι do or act in accordance w. someth. (SIG 915, 13 π. κατὰ τὰς συνθήκας; 1016, 6; PLille 4, 6; 22 [III B.C.]; BGU 998 II, 12 [II B.C.] π. κατὰ τὰ προγεγραμμένα) κατὰ τὰ ἔργα αὐτῶν as they do Mt 23:3b.—Lk 2:27. Also π. πρός τι: πρὸς τὸ θέλημα 12:47.
    ④ to do someth. to others or someth., do someth. to/with, of behavior involving others, π. τι w. some indication of the pers. (or thing) with whom someth. is done; the action may result to the advantage or disadvantage of this person:
    ⓐ neutral π. τί τινα do someth. with someone (double acc. as Demosth. 23, 194 τὶ ποιεῖν ἀγαθὸν τὴν πόλιν) τί ποιήσω Ἰησοῦν; what shall I do with Jesus? Mt 27:22. τί οὖν αὐτὴν ποιήσωμεν; what, then, shall I do about (Mary)? GJs 8:2; cp. 14:1; 17:1. τί ποιήσεις τὸν ἀγρόν; what will you do with the land? Hs 1:4 (ParJer 3:9 τί θέλει ποιήσω τὰ ἅγια σκεύη). Cp. Mk 15:12.—B-D-F §157, 1; Rob. 484.—Neutral is also the expr. π. τί τινι do someth. to someone J 9:26; 12:16; 13:12; Ac 4:16. Likew. the passive form of the familiar saying of Jesus ὡς ποιεῖτε, οὕτω ποιηθήσεται ὑμῖν as you do (whether it be good or ill), it will be done to you 1 Cl 13:2.
    ⓑ to someone’s advantage: π. τί τινι (Diod S 18, 51, 3; TestAbr B 12 p. 116, 19 [Stone p. 80]; ParJer 3:12; ApcMos 3): ὅσα ἐὰν θέλητε ἵνα ποιῶσιν ὑμῖν οἱ ἄνθρωποι Mt 7:12a. τί θέλετε ποιήσω ὑμῖν; what do you want me to do for you? Mt 20:32.—25:40; cp. vs. 45; Mk 5:19f; 7:12; 10:35f, 51; Lk 1:49; 8:39ab; J 13:15a.—π. τι εἴς τινα 1 Th 4:10. π. τι μετά τινος (B-D-F §227, 3, add. reff. B-D-R) Ac 14:27; 15:4 (TestJob 1:4; on the constr. w. μετά s. 3b above and cp. BGU 798, 7; 948, 8).
    ⓒ to someone’s disadvantage: π. τί τινι (Gen 20:9; JosAs 28:10 μὴ ποιήσητε αὐτοῖς κακόν; ApcMos 42) τί ποιήσει τοῖς γεωργοῖς; what will he do to the vine-dressers? Mt 21:40.—Mk 9:13; Lk 6:11; 20:15; Ac 9:13; Hb 13:6 (Ps 117:6); GJs 9:2.—π. τι εἴς τινα (PSI 64, 20; 22 [I B.C.] μηδὲ ποιήσειν εἰς σὲ φάρμακα) J 15:21. π. τι ἔν τινι Mt 17:12; Lk 23:31.
    ⓓ w. dat. and adv. ἐποίησαν αὐτοῖς ὡσαύτως they treated them in the same way Mt 21:36. οὕτως μοι πεποίηκεν κύριος the Lord has dealt thus with me Lk 1:25; cp. 2:48; Mt 18:35. εὖ ποιεῖν τινι Mk 14:7. καλῶς π. τινι Mt 5:44 v.l.; Lk 6:27. ὁμοίως π. τινι 6:31b.—In a condensed colloquialism (ποιεῖν) καθὼς ἐποίει αὐτοῖς (to do) as he was accustomed to do for them Mk 15:8 (s. εὐποιί̈α 1).
    ⓔ w. dat. and prep. κατὰ τὰ αὐτὰ ἐποίουν τοῖς προφήταις οἱ πατέρες αὐτῶν Lk 6:23; cp. vs. 26.
    ⑤ do, make, with variations in specialized expressions
    ⓐ get or gain someth. for oneself, provide oneself with someth. ποιήσατε ἑαυτοῖς βαλλάντια Lk 12:33; φίλους 16:9 (cp. X., An. 5, 5, 12 φίλον ποιεῖσθαί τινα).—Without a dat. Ἰησοῦς μαθητὰς ποιεῖ Jesus was gaining disciples J 4:1.
    ⓑ of mental construction assume, suppose, take as an example (Hdt. et al.) w. double acc. (Pla., Theaet. 197d) ποιήσατε τὸ δένδρον καλόν suppose the tree is good Mt 12:33a; cp. vs. 33b.
    ⓒ w. an acc. of time spend, stay (Anth. 11, 330; PSI 362, 15 [251/250 B.C.]; UPZ 70, 21; PFlor 137, 7 [III A.D.] ἡμέραν, ἥν ποιεῖ ἐκεῖ; PGen 54, 18 τρεῖς ἡμέρας; Pr 13:23; Ec 6:12; Tob. 10:7 BA; TestJob 20:5; 31:4; ParJer 6:16; ApcMos 37 ὥρας τρεῖς; Jos. Ant. 6, 18 μῆνας τέσσαρας; cp. our colloquial ‘do time’. Demosth. 19, 163 and Pla., Phileb. 50d are wrongly cited in this connection, as shown by WSchulze, Graeca Latina 1901, 23f) χρόνον (Dionys. Hal. 4, 66; ParJer 7:33; ApcMos 31) Ac 15:33; 18:23. μῆνας τρεῖς 20:3. τρεῖς μῆνας GJs 12:3. νυχθήμερον 2 Cor 11:25. ἐνιαυτόν Js 4:13 (TestJob 21:1 ἔτη).
    ⓓ καλῶς ποιεῖν w. ptc. foll. do well if, do well to, as a formula somet.= please (s. καλῶς 4a and cp. SIG 561, 6f καλῶς ποιήσειν τοὺς πολίτας προσδεξαμένους; UPZ 110, 11 [164 B.C.]; POxy 300, 5 [I A.D.]; 525, 7; Hdt. 5, 24 εὖ ἐποίησας ἀφικόμενος; SIG 598e, 8f) Ac 10:33; Phil 4:14; 2 Pt 1:19; 3J 6; GEg 252, 53.—Sim. καλῶς ποιεῖν, εἰ … Js 2:8 (cp. PPetr II, 11 [1], 1 καλῶς ποιεῖς εἰ ἔρρωσαι).
    ⓔ αὕτη ἡ ἡμέρα κυρίου ποιήσει ὡς βούλεται this day of the Lord will turn out as (the Lord) wills GJs 17:1 (deStrycker cites Mt 6:34 for the construction); if the accentuation αὐτή is adopted, render: the day of the Lord shall itself bring things about as (the Lord) wills.
    ⑥ to be active in some way, work, be active, abs. (X., An. 1, 5, 8; Ruth 2:19) w. acc. of time (Socrat., Ep. 14, 8 ποιήσας ἡμέρας τριάκοντα) μίαν ὥραν ἐποίησαν they have worked for only one hour Mt 20:12a. ποιῆσαι μῆνας be active for months Rv 13:5.—Somet. it is not a general action or activity that is meant, but the doing of someth. quite definite. The acc. belonging to it is easily supplied fr. the context: λέγουσιν καὶ οὐ ποιοῦσιν they say (it), but do not do or keep (it) Mt 23:3c (the contrast is not betw. speaking [λαλεῖν] and acting in general).—2 Cor 8:10f (s. Betz, 2 Cor p. 64); 1 Th 5:24.
    ⑦ make/do someth. for oneself or of oneself mid.
    ⓐ mostly as a periphrasis of the simple verbal idea (s. 2d) ἀναβολὴν ποιεῖσθαι Ac 25:17 (s. ἀναβολή). ἐκβολὴν ποιεῖσθαι 27:18 (s. ἐκβολή); αὔξησιν π. Eph 4:16; δέησιν or δεήσεις π. Lk 5:33; Phil 1:4; 1 Ti 2:1 (s. δέησις). διαλογισμοὺς π. 1 Cl 21:3; τὰς διδασκαλίας Papias (2:15); τὴν ἕνωσιν π. IPol 5:2; ἐπιστροφὴν π. 1 Cl 1:1 (ἐπιστροφή 1); καθαρισμὸν π. Hb 1:3 (καθαρισμός 2). κοινωνίαν Ro 15:26. κοπετόν Ac 8:2 v.l.; λόγον (Isocr., Ep. 2, 2; Just., D. 1, 3 al.) 1:1; 11:2 D; 20:24 v.l. (on these three passages s. λόγος: 1b; 1aγ and 1aα, end). μνείαν Ro 1:9; Eph 1:16; 1 Th 1:2; Phlm 4 (μνεία 2). μνήμην 2 Pt 1:15 (s. μνήμη 1). μονήν J 14:23 (μονή 1). νουθέτησιν 1 Cl 56:2 (Just., A I, 67, 4). ὁμιλίαν IPol 5:1 (ὁμιλία 2). ποιεῖσθαι τὴν παραβολήν AcPlCor 2:28. πορείαν π. (=πορεύεσθαι; cp. X., An. 5, 6, 11, Cyr. 5, 2, 31; Plut., Mor. 571e; Jos., Vi. 57; 2 Macc 3:8; 12:10; Ar. 4, 2) Lk 13:22. πρόνοιαν π. make provision, care (Isocr. 4, 2 and 136; Demosth., Prooem. 16; Ps.-Demosth. 47, 80; Polyb. 4, 6, 11; Dion. Hal. 5, 46; Aelian, VH 12, 56. Oft. in ins and pap [esp. of civic-minded people]; Da 6:19 προν. ποιούμενος αὐτοῦ; Jos., Bell. 4, 317, C. Ap. 1, 9; Ar. 13, 2) Ro 13:14; Papias (2:15). προσκλίσεις π. 1 Cl 47:3; σπουδὴν π. be eager (Hdt. 1, 4; 5, 30 πᾶσαν σπουδὴν ποιούμενος; 9, 8; Pla., Euthyd. 304e, Leg. 1, 628e; Isocr. 5, 45 πᾶσαν τὴν σπ.̀ περὶ τούτου ποιεῖσθαι; Polyb. 1, 46, 2 al.; Diod S 1, 75, 1; Plut., Mor. 4e; SIG 539A, 15f; 545, 14 τὴν πᾶσαν σπ.̀ ποιούμενος; PHib 71, 9 [III B.C.] τ. πᾶσαν σπ. ποίησαι; 44, 8) Jd 3. συνελεύσεις ποιεῖσθαι come together, meet 1 Cl 20:10 (Just., A I, 67, 7). συνωμοσίαν ποιεῖσθαι form a conspiracy (Polyb. 1, 70, 6; Herodian 7, 4, 3; SIG 526, 16) Ac 23:13.—Cp. use of the act. 2d.
    ⓑ w. double acc., of the obj. and pred. (Lucian, Prom. Es in Verb. 6 σεμνοτάτας ἐποιεῖτο τὰς συνουσίας; GDI 4629, II, 22; 25 [Laconia]; Jos., Ant. 2, 263; s. 2hβ) βεβαίαν τὴν κλῆσιν ποιεῖσθαι make the calling certain 2 Pt 1:10. οὐδενὸς λόγου ποιοῦμαι τὴν ψυχὴν τιμίαν ἐμαυτῷ I don’t consider my life as something of value for myself Ac 20:24. Cp. use of the act. 2hβ.—B. 538. Cp. πράσσω. Schmidt, Syn. I 397–423. DELG. M-M. EDNT. TW. Sv.

    Ελληνικά-Αγγλικά παλαιοχριστιανική Λογοτεχνία > ποιέω

  • 12 çıkartmak

    "1. /a, ı, dan/ to have or let (one person) remove (another person, something) (from); to have or let (one person) extricate (another person, something) (from); to have or let (someone) extract or pull (something) (from); to have or let (one person) bring (another person, something) out (from); /a, ı/ to have or let (one person) expel, fire, or evict (another person). 2. /a, ı/ to have or let (someone) take off (an article of clothing); to have or let (a man) doff (his hat). 3. /a, ı/ to get or allow (one person) to make (another person, an animal) climb up or move up. 4. /a, ı/ to have or let (one person) present (another). 5. /a, ı/ to have or let (someone) remove (a stain). 6. /a, ı, la/ to enable or allow (someone) to make it through (a given period of time) with (a specified amount of something). 7. /a, ı, dan/ to have or let (someone) extend or stick (something) out of (a place). 8. /a, ı/ to have or let (someone) publish (a book, newspaper, etc.). 9. /a, ı, dan/ to have or let (one person) take out (his/her anger, frustration, negative emotion) on (another). 10. /a, ı, dan/ to have or let (someone) make (one thing) from (another). 11. /a, ı/ to have or let (one person) show (another) to be (something unfavorable). 12. /a, ı/ to have or let (someone) expose (another´s wrongdoing, mistake). 13. /a, ı, dan/ to have or let (someone) subtract (one amount) from (another). 14. /a, ı, dan/ to have or let (someone) unload (something) from (a vehicle). 15. /a, ı/ to cause (someone) to get the maximum of (pleasure) from. 16. /a, ı/ to have or let (someone) produce (something new) or develop (a new habit). 17. /a, ı/ to have or let (someone) make (a new law). 18. /a, ı, dan/ to cause or allow (someone) to make (his/her living) from (a specified kind of work). 19. /a, ı/ to cause (someone) to vomit. 20. /a, ı/ to have or let (someone) find (an address). 21. /a, ı/ slang to make or let (someone) hand over, cough up, or spit up (something). 22. /ı, dan/ to remove (someone, something) (from); to take or get (someone, something) out (of), extricate (someone, something) (from); to extract or pull (something) (from); to bring (something, someone) out (from) (a place); to expel (a student) (from) (a school); to fire (a worker); to evict (a tenant). 23. /ı/ to take off (an article of clothing); to doff (one´s hat). 24. /ı, a/ to make (someone, an animal) climb up on or get up on (something); to make (someone, an animal) go up to (a place); to put (someone, something) in/on (a higher place). 25. /ı, a/ to bring (one person) before (another), bring (one person) to (another), present (one person) to (another). 26. /ı, la/ to make it through or get through (a given period of time) with (a specified amount of something). 27. /ı/ to remove, take out, get rid of (a stain). 28. /ı/ to publish (a book, newspaper, etc.). 29. /ı, a/ to take (someone, an animal) out to/into (a place outdoors). 30. /ı, dan/ to unload (something) from (a vehicle). 31. /ı, a/ mil. to land (a force) on (a shore). 32. /ı/ to make (a law)."

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > çıkartmak

  • 13 çıkarmak

    "1. /ı, dan/ to remove (someone, something) (from); to take or get (someone, something) out (of), extricate (someone, something) (from); to extract or pull (something) from; to bring (someone, something) out (from) (a place); to expel (a student) (from) (a school); to fire (a worker); to evict (a tenant). 2. /ı/ to take off, remove (an article of clothing); to doff (one´s hat). 3. /ı, a/ to make (someone, an animal) climb up on (something), make (someone, an animal) get up on (something); to make (someone, an animal) go up to (a place); to put (someone, something) in/on (a higher place). 4. /ı, a /to bring (one person) before (another), bring (one person) to (another), present (one person) to (another). 5. /ı/ to remove, take out, get rid of (a stain). 6. /ı, la/ to make it through, get through (a period of time) with (a specified amount of something). 7. /ı/ to understand, make (something) out; to deduce; /ı, dan/ to interpret (something) in (a specified way): Söylediklerimden bunu nasıl çıkardın? How could you take what I said to mean this? 8. /ı, dan/ to extend (something) from, stick (something) out: Başını kapıdan çıkardı. He stuck his head out the door. 9. /ı/ to publish (a book, newspaper, etc.). 10. /ı, a/ to take (someone, an animal) out to/into (a place outdoors). 11. /ı, dan/ to vent, take out (one´s anger, frustration, negative emotion) on (someone). 12. /ı, dan/ to make (one thing) out of (another). 13. /ı/ to show (someone) to be, reveal (someone) to be (a bad type of person); to call (someone) (something unfavorable); to expose (someone´s wrongdoing, mistake); to make people think (someone) is, give people the impression that (someone) is (a bad type of person): Münci´nin yalanını çıkardınız. You showed Münci to be a liar. Onu yalancı çıkardılar. They´ve made people think he´s a liar. 14. /ı, dan/ math. to subtract (one amount) from (another). 15. /ı, dan/ to unload (something) from (a vehicle). 16. to develop (the spots or pustules characteristic of certain diseases): Kızamık çıkarıyor. She´s coming down with measles. 17. /ı/ to get the maximum of (pleasure) from: Tatilin tadını çıkarmasını bilir. He knows how to have a great vacation. 18. /ı/ to come up with, create, produce, invent (something new); to develop (a new habit). 19. /ı/ to turn out, produce (something, a specified kind of person). 20. /ı, da/ to play, perform (a tune) on (an instrument). 21. /ı/ to make (a law). 22. /ı, dan/ to make (one´s living) from (a specified work). 23. /a, ı/ to offer (a guest) (something to eat or drink). 24. /ı/ to vomit, throw (something) up, spew (something) up. 25. /ı, a/ mil. to land (a force) on (a shore). 26. /ı/ to start (a row), pick (a quarrel); to create (a difficulty). 27. /ı/ to find (a place, an address). 28. /ı/ slang to say, spit out."

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > çıkarmak

  • 14 stoppen

    1 [een ruimte opvullen] fill (up) ⇒ 〈volstoppen/proppen〉 stuff
    2 [iets in een ruimte bergen] put (in(to))
    3 [tot stilstand brengen] stop
    ♦voorbeelden:
    1   een gat stoppen • fill a hole
         een lek stoppen • plug a leak
         wij stopten onze oren dicht • we stopped up our ears
    2   iets in zijn mond stoppen • put something in(to) one's mouth
         iemand geld in de hand stoppen • slip money into someone's hand
         hij laat zich alles in (de) handen stoppen • he'll take anything
         iemand in de gevangenis stoppen • put someone in prison
         munten in de telefoon stoppen • feed coins into the telephone
         een kind onder de wol stoppen • tuck a child up in bed
    3   de keeper kon de bal niet stoppen • the goalkeeper couldn't save the ball
         het verkeer stoppen • stop the traffic
         hij was niet te stoppen • there was no stopping him
    1 [halt houden] stop
    2 [eindigen] stop (-ing)
    ♦voorbeelden:
    1   de auto stopte • the car stopped/pulled up
         een auto doen stoppen • stop a car
         verboden te stoppen • no stopping
         wilt u daar stoppen? • 〈 auto〉 please pull up over there
         stoppen aan de kant van de weg • stop at the side of the road
         stop! • stop!
    2   stop dat gezwam • stop talking rubbish
         stop ermee! • stop it!
         ik stop met dit werk • I'm stopping doing this work
         het is tijd om te stoppen • it's time to stop
         zonder te stoppen • without stopping
    1 [stoffen herstellen] darn ⇒ mend
    2 [met betrekking tot ontlasting] bind (the bowels) ⇒ 〈 positief ook〉 stop diarrhoea, 〈 negatief ook〉 cause constipation
    ♦voorbeelden:
    1   moeder zat (kousen) te stoppen • mother was darning (stockings)
    2   rijstewater stopt (de buikloop) • rice-water stops diarrhoea

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > stoppen

  • 15 sahip

    "1. owner, possessor; proprietor; proprietress; master; mistress. 2. (someone) who pos sesses (a certain quality): zevk sahibi bir hanım a lady who has good taste. 3. someone who has produced or created (something): Bu eserin sahibi kim? Who´s the author of this (literary) work? 4. protector, patron; guardian. - çıkmak /a/ 1. to claim to be the owner of (something), claim (something) (which one has no right to claim). 2. to attend to, see to, look after (someone). 3. to get (someone, something) under control: Köpeğine sahip çık! Get your dog under control! Çocuğuna sahip çık! Do something about that (rambunctious) kid of yours! 4. to support, back, help (someone). - kılmak /ı, a/ to put (someone) in possession of (something), make (someone) the owner or possessor of (something). - olmak /a/ 1. to become the owner of, acquire. 2. to get (someone, something) under control, do something about (someone, something that´s misbehaving). 3. colloq. to have sexual intercourse with, lay (a virgin). "

    Saja Türkçe - İngilizce Sözlük > sahip

  • 16 aussetzen

    (trennb., hat -ge-)
    I v/t
    1. (Kind, Tier) abandon; auf einer Insel: maroon
    2. (Fische, wilde Tiere) release (into the wild); AGR. (Pflanzen) plant out
    3. NAUT. (Boote) launch, lower; (Passagiere) put ashore, disembark
    4. (preisgeben) expose ( Dat to); (Kritik, Spott etc.) auch lay open to; Wind und Wetter / den neugierigen Blicken ausgesetzt sein be exposed to the weather / inquisitive stares; jemandes Launen hilflos ausgesetzt sein be at the mercy of s.o.’s moods
    5. im Testament: bequeath, leave; (Belohnung, Preis) offer, promise; einen Kopfpreis auf jemanden aussetzen put a price on s.o.’s head; für Hinweise, die zur Ergreifung des Täters führen, sind 1000 Euro ausgesetzt 1000 euros are offered for information that leads to an arrest
    6. (unterbrechen) interrupt; JUR. (Verfahren, Urteil) suspend
    7. JUR.: ( eine Strafe) zur Bewährung aussetzen give a suspended sentence
    8. etwas aussetzen ( oder auszusetzen haben) an (+ Dat) object to, find fault with; was ist oder gibt es daran auszusetzen? what’s wrong with it?; er hat immer etwas auszusetzen (an + Dat) he’s never satisfied (with), he never stops criticizing; er hat dauernd was an mir auszusetzen he’s always going on at (Am. picking on) me about something (or other); ich habe nichts daran auszusetzen I have no objections, I have nothing against it; an Gerät etc.: I have no complaints (about it)
    9. Billard: (Kugel) place
    10. WIRTS., Ware zur Verpackung: prepare (for packing)
    11. KATH. (das Allerheiligste) expose
    II v/i
    1. (unterbrechen) stop, break off; Herz, Pulsschlag: miss a beat; öfter: be irregular; völlig: stop (beating); Motor: stall
    2. (eine Pause machen) take a rest; beim Spiel: ( eine Runde) aussetzen ( müssen) (have to) miss a turn, (have to) sit (a round) out; einen Tag aussetzen take a day off; mit etw. aussetzen stop (+ Ger.) sie hat mit der Pille ausgesetzt she’s stopped taking the pill; ohne auszusetzen without stopping
    III v/refl siehe I 4
    * * *
    (stehen bleiben) to misfire;
    (unterbrechen) to discontinue;
    (zurücklassen) to expose;
    sich aussetzen
    to submit
    * * *
    aus|set|zen sep
    1. vt
    1) Kind, Haustier to abandon; Wild, Fische to release; Pflanzen to plant out; (NAUT ) Passagiere to maroon; Boot to lower
    2)

    (= preisgeben) áússetzen — to expose sb/sth to sth

    jdn dem Gelächter áússetzen — to expose sb to ridicule

    3) (= festsetzen) Belohnung, Preis to offer; (in Testament) to bequeath, to leave

    1000 Dollar áússetzen — to put 1,000 dollars on sb's head

    für Hinweise, die zur Ergreifung der Täter führen, sind 5.000 Euro Belohnung ausgesetzt — a reward of 5,000 euros is being offered for information leading to the arrest of the suspects

    4) (= unterbrechen) to interrupt; Debatte, Prozess to adjourn; Zahlung to break off

    eine Strafe zur Bewährung áússetzen — to give a suspended sentence

    6)

    an jdm/etw etwas auszusetzen haben — to find fault with sb/sth

    7) Billardkugel to place
    8) (ECCL) to expose
    2. vi
    (= aufhören) to stop; (Mensch) to break off, to stop; (bei Spiel) to sit out; (Herz) to stop (beating); (Motor) to fail, to stop; (= versagen) to give out

    mit etw áússetzen — to stop sth

    mit der Pille áússetzen — to stop taking the pill

    mit der Behandlung áússetzen — to interrupt the treatment

    zwei Wochen mit der Arbeit áússetzen — to interrupt one's work for two weeks

    ich setze besser mal aus — I'd better have a break; (bei Spiel) I'd better sit this one out

    einen Tag áússetzen — to take a day off

    * * *
    1) (to stop working, sometimes because of a safety device: The engines cut out ( noun cut-out).) cut out
    3) ((an) act of exposing or state of being exposed: Prolonged exposure of the skin to hot sun can be harmful.) exposure
    4) (to uncover; to leave unprotected from (eg weather, danger, observation etc): Paintings should not be exposed to direct sunlight; Don't expose children to danger.) expose
    5) (to put (someone) on shore on a lonely island from which he cannot escape.) maroon
    6) (to remain seated during a dance: Let's sit (this one) out.) sit out
    7) (to cause to suffer, or submit (to something): He was subjected to cruel treatment; These tyres are subjected to various tests before leaving the factory.) subject
    * * *
    Aus·set·zen
    <->
    nt kein pl s. Aussetzung
    * * *
    1.
    1) expose (Dat. to)
    2) (sich selbst überlassen) abandon < baby, animal>; (auf einer einsamen Insel) maroon
    3) (hinaussetzen) release < animal> [into the wild]; plant out <plants, seedlings>; launch, lower < boat>
    4)

    an jemandem/etwas nichts auszusetzen haben — have no objection to somebody/something

    an jemandem/etwas/allem etwas auszusetzen haben — find fault with somebody/something/everything

    5) (in Aussicht stellen) offer <reward, prize>

    eine große Summe für etwas aussetzen — provide a large sum for something

    6) (Kaufmannsspr.) prepare < consignment> [for packing]
    2.
    1) (aufhören) stop; <engine, machine> cut out, stop; < heart> stop [beating]
    2) (eine Pause machen) < player> miss a turn

    er muss solang[e] aussetzen, bis er eine Sechs würfelt — he must wait until he throws a six

    * * *
    aussetzen (trennb, hat -ge-)
    A. v/t
    1. (Kind, Tier) abandon; auf einer Insel: maroon
    2. (Fische, wilde Tiere) release (into the wild); AGR (Pflanzen) plant out
    3. SCHIFF (Boote) launch, lower; (Passagiere) put ashore, disembark
    4. (preisgeben) expose (dat to); (Kritik, Spott etc) auch lay open to;
    Wind und Wetter/den neugierigen Blicken ausgesetzt sein be exposed to the weather/inquisitive stares;
    jemandes Launen hilflos ausgesetzt sein be at the mercy of sb’s moods
    5. im Testament: bequeath, leave; (Belohnung, Preis) offer, promise;
    einen Kopfpreis auf jemanden aussetzen put a price on sb’s head;
    für Hinweise, die zur Ergreifung des Täters führen, sind 1000 Euro ausgesetzt 1000 euros are offered for information that leads to an arrest
    6. (unterbrechen) interrupt; JUR (Verfahren, Urteil) suspend
    7. JUR:
    (eine Strafe) zur Bewährung aussetzen give a suspended sentence
    8.
    an (+dat) object to, find fault with;
    gibt es daran auszusetzen? what’s wrong with it?;
    an +dat) he’s never satisfied (with), he never stops criticizing;
    er hat dauernd was an mir auszusetzen he’s always going on at (US picking on) me about something (or other);
    ich habe nichts daran auszusetzen I have no objections, I have nothing against it; an Gerät etc: I have no complaints (about it)
    9. Billard: (Kugel) place
    10. WIRTSCH, Ware zur Verpackung: prepare (for packing)
    11. KATH (das Allerheiligste) expose
    B. v/i
    1. (unterbrechen) stop, break off; Herz, Pulsschlag: miss a beat; öfter: be irregular; völlig: stop (beating); Motor: stall
    (eine Runde) aussetzen (müssen) (have to) miss a turn, (have to) sit (a round) out;
    einen Tag aussetzen take a day off;
    aussetzen stop (+ger)
    sie hat mit der Pille ausgesetzt she’s stopped taking the pill;
    ohne auszusetzen without stopping
    C. v/r → A 4
    * * *
    1.
    1) expose (Dat. to)
    2) (sich selbst überlassen) abandon <baby, animal>; (auf einer einsamen Insel) maroon
    3) (hinaussetzen) release < animal> [into the wild]; plant out <plants, seedlings>; launch, lower < boat>
    4)

    an jemandem/etwas nichts auszusetzen haben — have no objection to somebody/something

    an jemandem/etwas/allem etwas auszusetzen haben — find fault with somebody/something/everything

    5) (in Aussicht stellen) offer <reward, prize>
    6) (Kaufmannsspr.) prepare < consignment> [for packing]
    2.
    1) (aufhören) stop; <engine, machine> cut out, stop; < heart> stop [beating]
    2) (eine Pause machen) < player> miss a turn

    er muss solange aussetzen, bis er eine Sechs würfelt — he must wait until he throws a six

    * * *
    v.
    to suspend v.

    Deutsch-Englisch Wörterbuch > aussetzen

  • 17 coller

    I.
    v. trans.
    1. To 'stump', to baffle someone as to an answer.
    2. Se faire coller (sch.): To get 'ploughed', to fail an exam.
    3. Coller une baffe (also: un coup, une gifle) à quelqu'un: To 'clout', to hit someone.
    4. To pass on (an infection or a disease). Tu m'as collé ta grippe! I've caught your flu!
    5. Coller quelqu'un au bloc: To 'clap someone in the cooler', to put someone into the punishment cell.
    II.
    v. intrans.
    1. Ça colle! It's on! — It's O.K. by me! -I agree! Non, mon vieux, a ne colle pas! I'm afraid it's not on, old boy.
    2. Il m'a collé au train: He tailed me—He followed me everywhere.
    III.
    v. trans. reflex.
    1. To 'shack up', to set up home without being married.
    2. Se coller à la tâche: To 'pitch in', to get down to a task without further ado. Je veux des comptes à jour dès ce soir, collezvous-y! Get to it, I want those books up to date!
    IV.
      a To treat oneself to something.
      b To land oneself with something unpleasant, to inflict a chore upon oneself. Il s'est collé le plus fort du boulot: It was he who chose to do most of the work.

    Dictionary of Modern Colloquial French > coller

  • 18 bezorgen

    1 [verschaffen] get ⇒ provide
    2 [veroorzaken] give ⇒ cause
    3 [afleveren] deliver
    4 [boekwezen] edit ⇒ 〈 herzien〉 revise
    ♦voorbeelden:
    1   het bezorgde haar wat afleiding • it took her mind off things
         iemand een baan bezorgen • get someone a job
         hij zal zichzelf nog een minderwaardigheidscomplex bezorgen • he'll give himself an inferiority complex
         zijn goede opleiding bezorgde hem een plaatsje bij … • his good education secured him a place with …
         iemand/zichzelf een slechte reputatie bezorgen • disgrace someone/oneself
         dat bezorgt ons heel wat extra werk • that lands us with a lot of extra work
    2   iemand een hoop last bezorgen • put someone to great inconvenience
         iemand verdriet bezorgen • cause someone sorrow
    3   goederen/boodschappen bezorgen • deliver goods/messages
    4   zevende uitgave, bezorgd door dr. A. B. • seventh edition, edited by dr. A. B.

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > bezorgen

  • 19 spoor

    I 〈de〉
    1 [om een rijdier aan te drijven] spur
    ♦voorbeelden:
    1   een paard de sporen geven • spur a horse
         〈 figuurlijk〉 zijn sporen verdiend hebben • have won one's spurs
    II 〈 het〉
    1 [afdruk in de grond] track ⇒ trail
    2 [geluidsspoor] track
    3 [blijk van vroegere aanwezigheid] trace
    4 [kleine hoeveelheid van een bestanddeel] trace
    5 [gebaande weg] track ⇒ trail
    6 [spoorrails] track
    7 [bedrijf van de spoorwegen] railway
    8 [trein] rail
    9 [spoorbreedte] gauge
    ♦voorbeelden:
    1   het spoor bijster/kwijt zijn • 〈 figuurlijk〉 not be able to follow any more
         op het goede spoor zijn • be on the right track/trail
         een vers spoor • a new clue; 〈 jacht〉 a fresh scent
         〈 figuurlijk〉 de politie heeft een spoor gevonden • the police have found a clue
         sporen uitwissen • cover up one's tracks
         〈 jacht〉 het spoor vinden • pick up the scent/trail
         een spoor volgen • follow a trail
         iemand op het spoor komen • track someone down, trace someone
         iets op het spoor zijn • be on to something
         iemand op het spoor zijn • be on someone's track
    2   een band met vier sporen • a four-track tape
    3   sporen van geweld(pleging) • marks of violence
         diepe/zware sporen achterlaten • leave deep marks/scars/wounds
         geen spoor van … • no trace of …
    5   op een dood spoor komen/raken • get into a blind alley
         〈 figuurlijk〉 iemand weer in het goede spoor brengen • put someone back on the right track
         〈 figuurlijk〉 van/uit het spoor raken • get off the track
    6   op dood spoor • up a blind alley
         enkel/dubbel spoor • single/double track
    7   aan/bij het spoor zijn/werken • be with/work for the railways
    8   iets per spoor verzenden • send/ship something by rail/train
    9   smal/normaal/breed spoor • narrow/standard/broad gauge

    Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > spoor

  • 20 accommoder

    v. trans.
    1. (of person): To 'duff up', to bash about, to beat up.
    2. (verbal violence): To 'play merry hell with someone', to give someone a sharp telling-off.
    3. Accom-moder à toutes les sauces: To put someone or something to a variety of uses. Ici on m'accom-mode à toutes les sauces! I work here under a variety of hats!

    Dictionary of Modern Colloquial French > accommoder

Страницы

См. также в других словарях:

  • put someone off their stroke — british phrase to cause someone to stop what they are doing or to make a mistake He was put off his stroke by the arguing in the next room. Thesaurus: to stop someone doing somethingsynonym to kill a person or animalsynonym Main entry: stroke …   Useful english dictionary

  • put someone out to pasture — put (someone) out to pasture to make someone stop working at their job because they are too old to be useful. At 62, he felt he was not ready to be put out to pasture. Etymology: based on the tradition of keeping farm animals that are too old to… …   New idioms dictionary

  • put someone through (something) — put (someone/yourself) through (something) to pay for someone or for yourself to go to school. I ended up putting my granddaughter through school. My father wasn t well and couldn t work, so all of us kids put ourselves through college …   New idioms dictionary

  • put — [ put ] (past tense and past participle put) verb transitive *** ▸ 1 move something to position ▸ 2 cause to be in situation ▸ 3 write/print something ▸ 4 make someone go to place ▸ 5 give position on list ▸ 6 build/place somewhere ▸ 7 express in …   Usage of the words and phrases in modern English

  • put — [c]/pʊt / (say poot) verb (put, putting) –verb (t) 1. to move or place (anything) so as to get it into or out of some place or position: to put money in one s purse. 2. to bring into some relation, state, etc.: put everything in order. 3. to… …  

  • put */*/*/ — UK [pʊt] / US verb [transitive] Word forms put : present tense I/you/we/they put he/she/it puts present participle putting past tense put past participle put 1) a) to move something to a particular position, especially using your hands She put… …   English dictionary

  • work — [[t]wɜ͟ː(r)k[/t]] ♦ works, working, worked 1) VERB People who work have a job, usually one which they are paid to do. [V prep/adv] Weiner works for the US Department of Transport... [V prep/adv] I started working in a recording studio... [V… …   English dictionary

  • put — W1S1 [put] v past tense and past participle put present participle putting [T] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(move to place)¦ 2¦(change somebody s situation/feelings)¦ 3¦(write/print something)¦ 4¦(express)¦ 5 put a stop/an end to something 6 put something into… …   Dictionary of contemporary English

  • put out to pasture — 1. To release an animal into a pasture to graze 2. To force a person to retire from work • • • Main Entry: ↑pasture * * * put (someone) out to pasture : to force (someone) to leave a job because of old age I m not ready to be put out to pasture… …   Useful english dictionary

  • put something in the shade — put someone/​something in the shade phrase to be so impressive that someone or something else becomes less impressive or interesting by comparison Hong Kong’s metro really puts our public transport system in the shade. Thesaurus: to be very good… …   Useful english dictionary

  • put out to pasture — put (someone) out to pasture to make someone stop working at their job because they are too old to be useful. At 62, he felt he was not ready to be put out to pasture. Etymology: based on the tradition of keeping farm animals that are too old to… …   New idioms dictionary

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка:
… Нажмите правой клавишей мыши и выберите «Копировать ссылку»